Migratie in spierballentaal of Euro-speak

Zijn Polen die naar Nederland komen om te werken arbeidsmigranten of mobiele werknemers? Moeten we ze welkom heten of weren? Mark van Ostaijen promoveerde op hoe taal beleidskeuzes en wetgeving over arbeidsmigratie beïnvloedt in Nederland en Europa.

Gaat het in Nederland over migratie, dan komen uitdrukkingen als ‘een tsunami’ en ‘dweilen met de kraan open’ al snel voorbij. Tegelijkertijd wordt er in Europa juist gesproken over ‘arbeidsmobiliteit’ en ‘flexibiliteit’. Het is Nederlandse spierballentaal tegenover Europese afstandelijkheid. Een gesprek hierover met Mark van Ostaijen, postdoc aan Tilburg University en vorige week aan de EUR gepromoveerd op taal en migratiebeleid.

Migratiebeleid heeft alles te maken met taal, ontdekte hij al snel: “Ik wilde aanvankelijk onderzoek doen naar Oost-Europanen en sprak in Den Haag met een Poolse priester. Toen ik mijn onderwerp introduceerde, interrumpeerde hij me meteen. ‘Midden- en Oost-Europa?’ zei hij. ‘Polen is geen Oost-Europa. Polen is Midden-Europa.’ Dat was confronterend. Ik merkte dat de taal die ik gebruikte niet neutraal was, maar dat ik erg moest opletten met wat ik zei.”

De relevantie van hoe er wordt gesproken, zag hij ook in de landelijke politiek: “Dit was in de tijd dat minister Asscher opinieartikelen schreef waarin hij sprak over een ‘Code Oranje’, over ‘dijken die aan het doorbreken waren’. Het water zou ‘aan onze lippen staan’. Er was een heel talige strijd gaande over wat migratie precies was en wat de gevolgen ervan waren. Ik dacht: laat ik onderzoek doen naar de taal die wordt gebruikt bij migratie.”

Wat vond je het meest opvallend in de manier waarop werd gesproken over migratie?

“Ik merkte dat die taal in Nederland haaks staat op die van Brussel. Daar hebben ze het niet over migratie maar over mobiliteit. Over het ‘flexibiliseren van de interne markt’ en het ‘benutten van je rechten als Europese burger’. Ik viel echt van mijn stoel hoe die twee talige werkelijkheden niet met elkaar corresponderen.” 

Een andere taal spreken in Nederland dan in Europa: heeft dat gevolgen?

“Taal is niet alleen beschrijvend, maar schrijft ook voor. Het leidt tot interventies, beleid en regelgeving. Tot ongecoördineerde beleidsbeslissingen. Je zag bijvoorbeeld ook dat Nederlandse ambtenaren in Brussel geen voet aan de grond kregen, omdat ze de taal niet spraken die daar legitiem was.”

Je onderzocht ook de verschillen tussen de Rijksoverheid en gemeentes?

 “De nationale ministeries hanteerden tot ongeveer 2011 voornamelijk Europees taalgebruik. Nederland werd gezien als ‘handelsnatie’ die ervan profiteert om de arbeidsmarkt open te houden. Maar de gemeentes Rotterdam en Den Haag zeiden juist dat ze met problemen zaten in de wijken, zoals ‘overlast door alcohol’ en ‘huisjesmelkerij’.” 

In 2011 zag ook de Rijksoverheid de problemen?

“Er trad een nieuw kabinet aan dat bij het aantreden zei: de gemeenten hebben gelijk. Toen zag je meteen een heel ander type taalgebruik, niet gericht op de kansen en mogelijkheden die free movement bieden maar vooral taal die wijst op de problemen. We moesten ineens onze ‘ogen niet sluiten’, maar ‘lessen trekken uit het verleden’ van gastarbeidersmigratie, aldus de Rijksoverheid.”

Is spierballentaal of afstandelijkheid slecht?

“Beide zijn te begrijpen. Brusselse beleidsmedewerkers willen dat het over mobiliteit gaat, dat is een ‘fundamentele pilaar’ onder Europa. Ik kan me tegelijkertijd goed indenken dat een wethouder die door de wijken loopt en wordt geconfronteerd met problemen, die op de kaart zet.” 

Soms gaat spierballentaal over echte problemen?

“Een voorbeeld is de wet registratie nieuwe ingezetenen (wet RNI). Als je je ergens vestigt, ben je normaal gesproken verplicht je na vier maanden te registreren bij de gemeente. Maar een heel mobiele groep krijg je zo niet op de kaart, omdat die dan alweer is vertrokken. Eerst kregen de gemeentes dit probleem niet op de agenda in Den Haag, maar uiteindelijk wel. Toen is er een nieuwe wet gemaakt om databestanden aan elkaar te koppelen, om deze mensen meteen in kaart te brengen.”

“Het cijfer was ineens 200.000 migranten. Dat knalde erin als een bom.”

Mythen en metaforen worden gebruikt om het debat een kant op te sturen. Hoe zit dat met cijfers?

 “Cijfers worden gezien als objectieve weergave van de werkelijkheid, maar spelen ook een metaforische rol in beleid en wetgeving. Wat ik zag is dat er soms een politiek spel wordt gespeeld met de constructie van cijfers. Vóór 2011 werd steeds gezegd dat het aantal MOE-landers (arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa, red.) 44.000 was, of 100.000. Er werd steeds bij opgemerkt dat het ‘nog heel weinig’ was, of dat er ‘geen signalen waren’ dat het zal toenemen.”

En in 2011 zie je nog meer veranderingen.

“Ja. Vanuit het Ministerie van Sociale zaken is er toen een opdracht uitgegaan naar het Centraal Bureau voor de Statistiek. Sociale Zaken zei: we zien dat dit de cijfers zijn, maar we krijgen signalen uit de samenleving dat dit niet klopt. Het CBS heeft toen een aantal registers aan elkaar gekoppeld, zoals dat van de Kamer van Koophandel, politiedata en gemeenteregisters. Toen was het cijfer ineens 200.000 migranten. Dat knalde erin als een bom. Het legitimeerde Den Haag om maatregelen te nemen om de problemen, die toen wél werden geaccepteerd, als echte problemen aan te pakken. Het cijfer werd, zogezegd, een rhetorical device.”

 Je moet voorzichtig zijn met woorden, is dat de les over taalgebruik en migratie?

“Ik denk dat het belangrijk is dat we gevoeligheid ontwikkelen over wat migratie is. Dat we ons bewust zijn van welke taal we gebruiken om iets in kaart te brengen of te duiden. Door iemand een migrant te noemen, leg je een normatieve claim op wat iemand is. Het CBS hanteert het begrip derde generatie migrant, terwijl dat iemand kan zijn die nooit is ‘gemigreerd’. Dergelijke begrippen hebben een uitsluitende werking, mensen worden op die manier door officiële systemen geproblematiseerd en als ‘buiten de samenleving’ gepositioneerd. Enige gevoeligheid voor die politieke normativiteit lijkt me winst.”

Mark van Ostaijen onderzocht hoe de Europese Commissie, de Rijksoverheid en de gemeenten Rotterdam en Den Haag tussen 2002 en 2014 ‘free movement’ interpreteerden als migratie of mobiliteit. Afgelopen vrijdag 23 juni promoveerde hij op het proefschrift Worlds between Words: the politics of intra-European movement discourses. Momenteel is hij aan de Tilburg School of Governance verbonden als postdoc en doet hij onderzoek naar mensen die in achterstandswijken het verschil maken.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.