Frank Rijken: balanceren tussen turnen en studeren

Als Frank Rijken niet in de collegebanken zit, hangt hij het liefst aan de rekstok. Hij traint hard voor de Olympische Spelen in 2020. Maar eerst nog het EK en het WK. “Het moment dat je door de lucht zweeft, dat geeft zo’n enorme kick.”

Enthousiast laat Frank Rijken het filmpje op zijn mobiel zien. We zitten bij café Esplanade, het is een mooie zomerdag, het gelach van groepjes drinkende studenten drijft over het terras. Op het scherm is te zien hoe een turner de rekstok loslaat en een driedubbele schroef maakt die in slow-motion wordt afgespeeld. De man op het filmpje is Kohei Uchimuri. “De baas van het turnen,” zegt Frank vol bewondering. “Hij heeft zowat alles gewonnen. Kijk eens hoe perfect stil hij in de lucht hangt, echt ongelooflijk.” Een blik in de ogen van Frank en je ziet: dit is waar hij voor leeft, dit is waar zijn hart sneller van gaat kloppen.

De baas van het turnen, dat is Frank nog niet. Maar hij is een aardig eind onderweg. Met zijn 21 jaar heeft hij al een indrukwekkend cv. Vier keer goud en een keer zilver bij zijn laatste juniorwedstrijd tijdens de Nationale Kampioenschappen. Deelname aan de Europese Spelen in 2015 in Baku, wereldkampioenschappen turnen 2015 in Glasgow. Hoogepunt: de meerkamp op de Olympische Zomerspelen 2016 in Rio de Janeiro, samen met grootheden als Epke Zonderland en Yuri van Gelder. Ondertussen studeert hij gewoon aan Tilburg University. “Ik wil ook een leven naast de sport hebben,” aldus Rijken.

Het begon op negenjarige leeftijd. Hij volgde zijn oudere zus, die al op hoog niveau trainde, en deelnam aan twee wereldkampioenschappen in Rotterdam en Tokyo.  Door haar succes ging hij harder trainen. Niet zonder resultaat. Rijken werd de eerste Nederlandse junior turner die een brug-finale op het Jeugd-EK haalde.

Momenteel traint Rijken voor het EK in augustus en het WK in oktober. Maar zijn echte droom zijn de Olympische Spelen in 2020. Daar wil hij bij zijn. Daar wil hij prijzen pakken. Hoe zien jouw dagen eruit?

“Op dit moment ligt mijn focus op trainen. Ik train nu acht keer per week, zo’n drieënhalf uur per dag. Daarbuiten doe ik aan hardlopen of ga ik naar de fysiotherapeut. Alleen zondag train ik niet. Ik hoef nu niet naar college, dus dat scheelt. Ik heb mijn toetsen gehaald, dus ik kan wat meer relaxen.

Hoe staat het met de druk voorafgaand aan een EK en WK?

“Het heeft geen zin om de hele tijd zenuwachtig te zijn. Dat houd je niet vol. Ik blijf gewoon rustig, van spanning heb ik niet zoveel last. Op de wedstrijdvloer voel ik de spanning wel, maar ik heb ervan leren genieten.”

Ben jij daar altijd zo koel onder geweest?

“Ik ben een wedstrijdturner, ik heb altijd goed met druk om kunnen gaan. Zeker nadat ik aan WK’s, EK’s, en de Olympische Spelen heb deelgenomen, ben ik eraan gewend geraakt. Bovendien geldt: hoe zelfverzekerder je bent, hoe minder druk je voelt.”

En je bent zelfverzekerd nu?

“Ja. De oefeningen die ik met mijn coach doe verlopen vloeiend. Dat geeft een goed gevoel.”

Je hoort verhalen over turners die lelijk zijn gevallen en nooit meer een rekstok hebben aangeraakt

Is onzekerheid de grootste vijand van een sporter?

“Dat denk ik wel. Maar ik sport als turner binnen een team. Een gebrek aan vertrouwen is besmettelijk, dat straalt af op anderen. Als je wil presteren, is daar gewoon geen ruimte voor. Je moet met spanning en tegenslagen overweg kunnen, zeker als turner. De druk is hoog, misschien wel hoger dan in andere sporten.”

Voetballers hebben het maar makkelijk in vergelijking met turners?

Frank lacht. “Nou, dat wil ik niet zeggen. Maar kijk: bij voetbal heb je negentig minuten. Bij turnen duurt een oefening anderhalve minuut. Dat doe je zes keer, als je meerkamp doet, dus negen minuten in totaal. In die negen minuten moet het gebeuren. Je kunt als turner wel een klein foutje maken, maar je mag niet vallen, er mag niet echt iets mis gaan, dan heb je het verpest. Als voetballer geven die negentig minuten je nog de kans om een fout recht te zetten. Die kans heb je als turner niet. Een misstap is meteen fataal.”

Je begon op negenjarige leeftijd met turnen. Was je meteen gegrepen door het turnvirus?

“Als klein ventje is turnen één grote speeltuin. Toen ik voor het eerst een echte turnhal zag, met een blokkenkuil en een hoge trampoline, was ik meteen verkocht. Eerst is het gewoon spelen, later wordt het sporten. Hoe meer tijd je erin stopt, hoe meer eruit komt. Talent is natuurlijk belangrijk, maar inzet telt echt. Wat ik ook meteen geweldig vond: de adrenaline die bij de sport vrijkomt. Het moment dat je de rekstok loslaat en door de lucht zweeft: dat geeft zo’n kick.”

Moet je niet eerst door een angstbarrière heen? Het kan natuurlijk gruwelijk fout gaan.

“Die angst zit altijd in je achterhoofd. Je hoort verhalen over turners die lelijk zijn gevallen en nooit meer een rekstok hebben aangeraakt. En soms val je zelf op een pijnlijk manier die maar net goed afloopt, waarbij je achteraf denkt: dit had helemaal mis kunnen gaan. Je neemt altijd risico, maar dat hoort bij de sport. En als je valt? Meteen weer de oefening oppakken. Anders blijf je hangen in de angst.”

Heb je een val meegemaakt die je is bijgebleven?

“Tijdens een wedstrijd in Zwitserland maakte ik een sprong die de Yurchenko heet. Met een flikflak ging ik verkeerd over het paard heen en daarna lag mijn knieschijf uit de kom bij mijn ene been en had ik een dubbele beenbreuk bij mijn andere been. Later heb ik mijn meniscus gescheurd tijdens een oefening waardoor ik vorig jaar het EK miste.” Baalde je daar erg van?

“Als het turnen even niet goed gaat, heb ik altijd mijn studie om op terug te vallen. Dan focus ik me wat meer op het normale leven. Dat trekt me er doorheen.”

Over het normale leven gesproken: je zult veel moeten opgeven voor je sport. Heb je een normaal studentenleven?

“Nee, niet echt. Ik woon op mezelf. Ga doordeweeks op vaste tijden naar bed en sta op vaste tijden op. Let op mijn voeding. Alcohol drinken doe ik niet het hele jaar door, maar op momenten dat het goed uitkomt.  Als ik vrije tijd heb, probeer ik zoveel mogelijk met vrienden mooie dingen mee te maken. Op momenten dat het kan geniet ik er extra van, waardoor ik niet het gevoel heb dat ik iets mis.”

Veel topsporters zijn single en dat is natuurlijk niet voor niks

Een keer doorzakken in de kroeg?

“Gebeurt bijna nooit. Op sommige momenten, na een WK bijvoorbeeld, kan het even. Ik overleg dat ook met mijn coach, zodat ik niet met een kater hoef te trainen. Maar op andere momenten is het echt ondenkbaar. Alcohol breekt je spieren af, dit gaat vaak ten koste van jouw prestatie. Je bent in voorbereiding op een WK of EK en daar wil je als team presteren, hierdoor heb je ook een zekere verantwoordelijkheid tegenover je teammaten.”

Hoe combineer je het met studeren?

“Het is heel zwaar. Maar ik heb altijd de wil gehad om ook een plek naast de gymzaal te hebben. Zodat mijn wereld groter is dan alleen de turnwereld. Het kan fijn zijn om over iets anders dan over sport te praten. En ik vind economie ook gewoon enorm interessant. Ik volg mijn studie echt met plezier.”

Ben je altijd competitief geweest?

“Het zit een beetje in het dna van mijn gezin. Vroeger speelden we vaak wedstrijdjes. Wie is er het eerst bij de auto, dat soort dingen. En topsport versterkt die eigenschap natuurlijk. Ik ben met de jaren alleen maar competitiever geworden. Maar niet op een gemene manier. Ik wil graag de beste zijn, maar iedereen die beter is dan ik, gun ik zijn succes.”

Is er nog ruimte voor de liefde in jouw leven?

“Veel topsporters zijn single en dat is natuurlijk niet voor niks. Je bent vaak weg van huis naar het buitenland voor trainingsstages en er lijkt niet altijd ruimte voor. Die ruimte is er natuurlijk wel, maar je moet wel iemand vinden die begrip heeft voor jouw afwezigheid en je de ruimte geeft die je nodig hebt.”

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.