1964 11 01

Tilburgs Hogeschoolblad
laargang 1
Redactie: R. M. LaprŽ
W. F. M. Kuiper
J.J. Sijben
Redactie-adres: Hogeschoollaan 225, Tilburg
J. M. M. de Sivart
P. J. P. Tak
H. A. M. Wagemakers
J. J. M. de Bont (Hoofd Bureau
Senaat)
Ter inleiding
De opmerkelijke lezer zal het niet ontgaan zijn, dat een andere redactie thans de eerste pagina van het Hogeschoolblad siert.
Ofschoon de eerste jaargang van het blad nog niet verstreken is, leek het ons toch juist, dat bij de aanvang van het nieuwe studiejaar nieu- we krachten U op de hoogte zouden gaan hou- den met datgene, wat ten aanzien van de Hoge- school en de studie belangrijk geacht mag wor- den.
In het afgelopen jaar heeft het blad getracht van de grond te komen, met alle moeilijkhe- den daaraan verbonden. Als algemeen doel had het zich gesteld, de communicatie en informa- tie in de meest ruime zin te bevorderen. In hoeverre het hierin geslaagd is zullen wij in het midden laten.
Zeker is, dat het eerst in de komende jaren zijn definitieve aanschijn zal verkrijgen, en dat dit eerste jaar gezien moet worden als een zoeken naar de plaats in een zich ontwikke- lende en zich herstructurerende Hogeschoolge- meenschap.
De vraag kan gesteld worden of naast de ,,Vi- king” en de ,,T.A.S.” nu ook nog het bestaan van een Hogeschoolblad noodzakelijk is.
Wij menen hierop bevestigend te moeten ant- woorden.
Immers, wanneer men de huidige studentenge- meenschap in Tilburg beziet, vallen er duide- lijk drie dimensies te onderscheiden, waarmede iedere student te maken krijgt t.w. een studie-, een verzorgings- en een gezelligheidsdimensie. De neerslag van deze driedeling vindt men in de drie bladen.
Momenteel kenmerken deze dimensies zich door een bestaan naast elkaar en zo ook de drie bladen.
Hoe de verhoudingen hiertussen zullen worden is een zaak, die in de komende tijd opgelost zal moeten worden en die wij, voor wat de publiciteit betreft, gaarne in de aandacht van onze opvolgers aanbevelen.
Overigens hebben wij in deze het volste ver- trouwen in de nieuwe redactie die van meet af aan met ambitieuze plannen ter tafel kwam.
Wij hopen dan ook, dat zij de kans ziet deze in het komende jaar te verwezenlijken en wen- sen haar hierbij alle succes toe.
W. G. Boerboom
nummer 11 lovember 1964
1
Het Tilburgs Hogeschoolblad heeft ondanks de prilheid van zijn bestaan getoond levenskracht te bezitten en te voorzien in een voor de ge- hele hoqeschoolgeineenschap wezenlijk be- staande behoefte In eerste instantie betrof het een mededelingenblad, doch reeds in het eerste nummer maakte de toenmalige redactie voor- zichtig het streven naar een volwaardig orgaan kenbaar
tie verschaft worden op ieder terrein dat voor de hogeschoolgemeenschap, waartoe ook de af- gestudeerden worden qerekend van belang kan Zijn
Het Hogeschoolblad hoopt zodoende een bij- drage te leveren tot het scheppen van een hechtere band tussen docent, afgestudeerde en student Het verheugt de redactie reeds bij de uitgave van haar eerste nummer het blad hier- toe ter kennismaking aan alle Taekleden te kunnen aanbieden
De nieuwe redactie hoopt in het komende jaar
deze gedachte uit te bouwen en te realiseren
ZIJ beoogt enerzijds een on^aan te verkrijgen,
waarin hoogleraren afgestudeerden en stu-
denten in een min of meer wetenschappelijk meer wetenschappelijke ori‘ntatie is in dit kader kunnen publiceren, en anderzijds mede-
deling te doen van al datgene wat er in en om de hogeschool geschiedt Tevens zal informa-
37ste dies natalis
Samenvattini> van de rede over , Monetaire en financi‘le aspekten van de problematiek der ontwikkelingslanden ‘ uitqesproken ter t^elegen- heid van de 37ste dies natalis van de Katholie- ke Hogeschool op 27 november 1964 door de rector magnificus prof dr H W J Bosman
Alhoewel het begrip ãmonetair evenwicht” op de eerste plaats bedoeld is voor de reeds ont- wikkelde landen, kan men dit begrip zeker in de zin die vooial Koopmans er aan heeft ge- geven zonder meer toepassen op de ontwikke lingslanden De gevolgen van een verstoring zullen m deze landen echter anders zijn, dan in een op modern-kapitalistisch wijze georga- niseerd produktiestelsel
In de ontwikkelde landen juicht men mone- taire stabiliteit toe, het is daarentegen een punt van discussie of in de mmdei ontwikkelde lan- den een maximale groei te rijmen valt met een situatie van monetaire stabiliteit of dat het veel- eer zo is, dat inflatie de vooruitgang zou kun- nen bevorderen
Sommigen, waaronder Kurihara, menen dat dit laatste inderdaad het geval is Zij zijn van oor- deel dat het gevaar van een chronische infla- tie betrekkelijk gering is daar de vooruitgang, die mede door de inflatie tot stand komt, zelf weer de inflatoire aspekten zal absorberen Te- gen deze opvatting pleit de mogelijkheid dat voor de compenserende faktor zich kan doen gelden vanwege de ,,time lag”, de inflatie reeds kans heeft zich uit te breiden Een voortdu- rende inflatie zal mede een in sociaal opzicht verre van stabiele volkshuishouding tot gevolg hebben, hetgeen op den duur een belangrijke negatieve invloed moet uitoefenen op de groei- mogelijkheden
Ook ten aanzien van de informatie en de wat nummer een eerste stap gezet
2
De redactie
De monetaristische school, zoals men die voor- al vindt bij het Internationale Monetaire Fonds, daarentegen is de mening toegedaan, dat infla- tie geen redelijke positieve bijdragen kan leve- ren tot economische groei
Uit het gering aantal econometrische onderzoe- kingen omtrent het verband tussen inflatie en ontwikkeling blijkt dat een zekere lichte infla- tie de groei kan bevorderen In hoeverre dit het geval IS, kan van land tot land sterk uiteen- lopen onder invloed van verschillen in attitu- des, in politieke omstandigheden, in economi- sche structuur e d
Men kan in elk geval wel stellen, dat de zich- zelf versterkende hyper-inflatie als volkomen zinloos en zelfs als gevaarlijk voor de groei moet worden beschouwd
BIJ de inflatiebestrijding in de ontwikkelings- landen mag men van de monetaire politiek (en met name van de disconto- en de openmarkt- politiek) niet verwachten, dat deze een volledig effectief wapen zal opleveren Anderzijds is de houding van de monetaire autoriteiten niet irre- levant ten aanzien van de mate waarin inflatie optreedt Uit verschillende onderzoekingen blijkt dit overigens ook
Indien men zich afvraagt welke positieve eisen vervult moeten zijn, opdat vanuit de financi‘le zijde een zo groot mogelijke bijdrage tot de vooruitgang wordt verstrekt, dient men de aan- dacht te richten op het tot stand brengen van een zodanig mechanisme dat de besparingen ook tot investeringen kunnen leiden Zonder een dergelijk mechanisme is de kans groot, dat de besparingen in het geheel met gevormd wor- den Het eenvoudigste is wel het geval, waarbij
de in een bepaald gebied tot stand komende besparingen ook weer in dit gebied worden ge- investeerd. Een goed voorbeeld hiervan is het cošperatieve landbouwkrediet volgens het Raif- feisen-stelsel, dat niet slechts in Europa, doch bijvoorbeeld ook in India tot ontwikkeling is gekomen. Uit sociaal oogpunt is dit stelsel te- vens belangrijk omdat het de woekeraar, in Oosterse landen welbekend, overbodig zou kunnen maken.
Dikwijls wordt ook de betekenis van het z.g. gemengde bankstelsel naar voren gebracht. Dit stelsel heeft bijvoorbeeld in Belgi‘ en Duitsland aanmerkelijk tot de economische ontwikkeling bijgedragen. Het is daarom begrijpelijk dat de ontwikkelingslanden menen, dat op deze wijze een versnelling van de groei zou zijn te berei- ken.
In verschillende landen is aan de Centrale Bank opdracht gegeven om steun te verlenen aan de industri‘le ontwikkeling. Dit kan echter grote gevaren met zich meebrengen voor de monetaire stabiliteit. V ooral als daarmee de kwalitatieve gedachte is verbonden, dat be- paalde kredieten als zijnde produktief, niet als monetair gevaarlijk beschouwd kunnen worden. Deze gedachtegang dient echter met kracht te worden verworpen. De voorkeur voor bepaalde kredieten is in de omstandigheden waarin de ontwikkelingslanden verkeren redelijk te noe- men, zij neemt echter niet de noodzaak weg om terwille van de stabiliteit de totale geld- stroom onder controle te krijgen.
De meeste onderontwikkelde landen hebben een eenzijdiger uitvoerpakket dan de meeste ge- industrialiseerde landen. Zij zijn daarom sterk afhankelijk van de buitenlandse vraag. Hieruit vloeit voort dat sterk wisselende betalingsba- lanssituaties mogelijk zijn. Een monetair-tech- nisch probleem dat hieruit voortvloeit is de werking van de kredietmultiplier. Gedurende een periode van ruime exportopbrengsten neemt de liquiditeit van handelsbanken zoda- nig toe, dat daaruit gemakkelijk een secundaire toeneming van de geldhoeveelheid kan ont- staan. De veel te sterke totale expansie zal aanleiding geven tot een scherpe terugval, in- dien de betalingsbalansoverschotten weer voor tekorten plaats maken.
Voor de autoriteiten in die landen zal het daar- om zaak zijn om door overleg met de banken en door het gebruik maken van variabele liqui- diteitspercentages de secundaire expansie zo- veel mogelijk te verhinderen.
De monetaire en financi‘le vraagstukken waar- mee de ontwikkelingslanden te maken hebben zijn voor de meeste landen van gelijksoortige aard. Deze problemen hebben echter in ieder land een eigen karakter, waardoor de oplossing in sterke mate nationaal bepaald moet zijn.
De oplossingen, die vanuit het denken in onze wereld aangewezen lijken, zullen dan ook tel- kens weer moeten worden getoetst aan de con- crete situatie van elk ontwikkelingsland.
3
De afgestiadeerde en zijn
toekom stm ogelijkheden
Het probleem van de keuzemogelijkheden
Wie d e middelbare school m e t e e n diploma heeft verlaten ziet zich Ñ als hij besloten heeft tot verdere studie Ñ geconfronteerd m e t d vraag: wat e n waar? Heeft h ij n a raadpleging van ouders, leraren, vrienden, etc. besloten d e economische studie t e r hand t e nemen, d a n staat hij na het afleggen van het candidaats- examen opnieuw voor een keuze: h ij kan in meer algemeen economische richting verder gaan e n h ij kan het accent leggen o p bijvoor- beeld het bedrijfseconomische o f het kwantita- tief-economische. Wie sinds d e vestiging van de faculteiten der rechtsgeleerdheid e n der so- cialewetenschappenaandeeconomischehoge- scholen heeft besloten zich te doen inschrijven bij d e faculteit van d e sociale wetenschappen, kan kiezen tussen d e economische sociologie en d e bestudering van d e sociologische vraag- stukken van het bedrijf. Tijdens d e studie van de rechtsgeleerdheid kunnen eveneens bepaalde accenten worden gelegd.
Na het met goed gevolg afleggen van het doc- toraal examen staat d e pas afgestudeerde op- nieuw voor d e keuze u i t een aantal mogelijk- heden. Gaat zijn belangstelling u i t naar h e t bedrijfsleven, dan moet hij weer een keuze ma- ken uit het grootbedrijf en het kleinbedrijf, elk met zijn eigen vraagstukken en aanpak.
In de kleine onderneming wacht de jonge aca- demicus een zeer gevarieerde problematiek. Im- mers, d e uitsplitsing i n werkgebieden e n func- ties gaat minder ver dan i n d e grote onderne- ming. Hier daarentegen z a l h ij a ls regel aan- vankelijk starten o p e e n betrekkelijk beperkt gebied, waar hij diep moet en kan graven. H i j zal er echter veel meer gelegenheid hebben om met vakgenoten van gedachten te wisselen, terwijl hij in de kleine onderneming dit stimu- lerende contact veelal zal moeten missen. Een
en -m oeilijkheden’)
tief. Uiteraard kan een artikel als dit slechts beperkte informatie bieden.
onmiskenbaar voordeel is verder de omstandig- en kapitaalmarkten aangetrokken. Vastgesteld
heid dat de grote onderneming de mogelijkheid biedt t o t interne omschakeling. Populair g e – sproken: men zit niet gauw ãvoor ŽŽn gat ge- vangen”.
De laatste keuze van waar en hoe een carrire te beginnen, is behalve een moeilijke ook een zeer belangrijke. Het is bekend dat de pas af- gestudeerde weinig weet heeft van wat het be- drijfsleven hem kan bieden. Het initiatief van de redactie van h e t Tilburgs Hogeschoolblad enkele nummers aan de toekomstmogelijkheden van afgestudeerde economen, sociologen en ju- risten te wijden is dan ook een gelukkig initia-
4
wordt op welke wijze en in welke vorm de ter beschikking staande o f komende middelen zul- len worden doorgegeven aan bevriende onder- nemingen in binnen- en buitenland.
Aan d e afdeling Commerci‘le Voorcalculatie en Planning is d e centrale verzorging van d e in de commerci‘le sfeer van het bedrijfsgebeu- ren liggende prognoses opgedragen. T o t h e t werkterrein behoren marktonderzoek, planning en budgettering, voorcalculatie, het invoeren en toepassen van bevoorradings- en besteltechniek (met h e t laatste houden zich econometristen
DE TOEKOMSTMOGELIJKHEDEN
e
Met betrekking t o t d e toekomstmogelijkheden bij Philips k a n onderscheid worden gemaakt tussen:
a. werkgebieden ,,pur sang”
waar d e economist,
afgestudeerde socioloog e n
a l s jurist
werkzaam is en
b. werkgebieden waar h e t vakspecialisme e e n minder centrale plaats inneemt.
Suba.DE ECONOMIST.
De economist als ãeconomist” treedt op als ad- viseur van anderen. Van hem wordt in de eer- ste plaats objectieve voorlichting verwacht o p het terrein v a n d e economie: welke zijn d e gevolgen van de daden van deze anderen op dit terrein?
worden hieronder e n – interessante werkge-
De Administratie registreert zowel in budget- ten a l s i n werkelijke prestaties, d e onderne- mingstransacties e n de bedrijfsprocessen e n in- formeert op korte termijn de leiding op de di- verse niveaus over de activiteiten, de resultaten en de afwijkingen ten opzichte van de budget- ten. In verband hiermee geeft de Administratie advies e n voorlichting over d e bedrijfsecono- mische aspecten van het bedrijfsgebeuren.
De Financi‘le Afdeling slaat d e ontwikkeling van d e financieringsbehoeften e n -middelen gade en be•nvloedt deze, zij volgt de economi- sche, monetaire en financi‘le politiek in bin- nen- e n buitenland. De voor d e concernactivi- teiten benodigde financieringsmiddelen worden op basis van financi‘le planningen op de geld-
Ter nadere
kele voor
bieden genoemd.
aanduiding d e economist
bezig). Ook elders binnen de onderneming wer- ken economisten op het terrein van de com- merci‘le planning.
V oor de internationale commercialiteit bestaat Ñ gezien de reacties op advertenties Ñ ook bij vele jonge juristen grote belangstelling. Bij de selectie geeft de ãpersonality” de doorslag. Het
De afdeling Technische Efficiency en Organi- vorenstaande geldt ook voor de economist en
satie heeft tot taak de efficiency in de techni- sche sector te bevorderen. De activiteiten van deze afdeling bewegen zich op het terrein van onder meer de tarifi‘ring, kwaliteitscontrole en bedrijfssignalering, kwaliteitsbeheersing en sta- tistiek, planning en voorraadbeheersing, trans- portproblemen, etc.
Behalve bij de genoemde afdelingen zijn bij de afdeling Fiscale Zaken en de Accountantsdienst economisten werkzaam. Het is hier een condi- tio sine qua non dat zij post-doctoraal de stu- die voor belastingkundige of de accountants- studie gevolgd hebben dan wel volgen.
Binnen de sociale sector vindt de economist zijn taak o.a. op het sociaal-economische ter- rein en dat van management development.
Produktieplanning verkrijgt van de zijde van de beoefenaars der economie steeds meer aan- dacht.
Tenslotte noemen wij het sterk in beweging zijnde gebied van de automatisering van de informatieverwerking, dat vele mogelijkheden voor de ge•nteresseerde economist opent.
Volstaan wordt met deze beknopte, maar niet volledige opsomming.
DE SOCIOLOOG
De socioloog beweegt zich op het terrein van de maatschappelijke vraagstukken in de econo- mische en organisatorische sfeer (herstructure- ring van de relaties binnen de onderneming, communicatievraagstukken, continu•teit in de arbeidsvoorziening). Ook vraagstukken van de bedrijfssociologie Ñ zowel betreffende samen- werking in kleine groepen als in grote groepen Ñ behoren tot zijn werkterrein.
DE JURIST
De jurist wordt als medewerker in de juridi- sche groepen aangetroffen. In het algemeen wordt hier veel waarde gehecht aan enkele ja- ren praktijkervaring als assistent-bedrijfsjurist of in de advocatuur.
Overigens kan die ervaring ook in bijv. de as- surantie- of bankwereld zijn verkregen, maar een ãaanloop elders” kan tot een versnelde start leiden.
Sub b. In de hier bedoelde sectoren, waar het vakspecialisme een minder centrale plaats in- neemt, kunnen economisten, sociologen en ju- risten worden aangetroffen.
de socioloog, die koopmanschap willen bedrij- ven.
Tot de bedoelde sectoren behoort verder die van het personeelsbeleid. In dit verband zij o.a. vermeld: werving, selectie, vorming en oplei-
ding, functieanalyse en -waardering.
Ook hier is de opsomming niet uitputtend.
ãDE MAN”
In het bovenstaande werd reeds gesteld dat de keuze van de afgestudeerde (of afstuderende) geen eenvoudige is. Het laatste geldt evenzeer voor de onderneming waar het de selectie van nieuwe medewerkers betreft. Vakkennis is van- zelfsprekend belangrijk, maar van de jonge academicus wordt nog veel meer gevraagd: van hem wordt verwacht dat hij zelfstandig kan denken, dat hij bereid is naar anderen te luiste- ren en openstaat voor andere meningen, dat hij in teamverband kan samenwerken en in staat is een kritische analyse te maken van pro- blemen, die om oplossing vragen. Waar het hier dus op aankomt is: welke man staat achter de bul? De inschakeling van de pas afgestudeerde bij Philips vindt plaats op een werkgebied dat naar de mening van beide partijen Ñ aanstaan- de medewerker en onderneming Ñ het meest
aansluit bij belangstelling, studierichting, capa- citeiten en eigenschappen. Op dit werkgebied wacht hem een concrete functie en kan hij ver- dere kennis en ervaring opdoen, welke van groot belang zijn voor zijn carrire. Deze car- rire vangt doorgaans op een specialistisch ge- bied aan. Uit de mensen die zich er toe voelen aangetrokken hun kennis op een bepaald we- tenschappelijk terrein te verdiepen, komen de ãwetenschappelijke specialisten” naar voren.
Anderen hebben voorkeur voor een functie met een meer algemeen karakter. Zij kunnen in de toekomst de leidende figuren op velerlei gebied worden. Carrire-planning is noodzakelijk en in het kader hiervan wordt veel aandacht be- steed aan de vorming en opleiding van jonge academici.
Drs. W. J. Wiemers. Afd. Personeelszaken N.V. Philips.
1) De redactie stelt zich voor onder dit hoofd, geregeld artikelen te doen verschijnen om de student op de hoogte te brengen van zijn toe- komstmogelijkheden. Als eerste een artikel over de mogelijkheid werkzaam te zijn bij de n.v. Philips.
5
V erm ogensaa^:l^vasdeling
In juli j . l . publiceerde e e n ãonafhankelijke” studiecommissie h e t bekende rapport: ãBezits- vorming door V ermogensaanwasdeling”.
In het jaar 1960 b.v. namen de tegoeden bij d e spaarbanken t o e m e t 1 .2 8 2 miljoen gulden.
Van d it bedrag werd door werknemers e n ge- pensioneerden, m e t e e n inkomen kleiner d a n Ä 10.000,-, twee vijfde opzij gelegd en door zelfstandigen, die slechts ŽŽn zesde van d e be- roepsbevolking uitmaken, drie vijfde deel.
Ongetwijfeld was d e verwachting, dat deze pu-
blicatie nog al w at pennen in beweging zou
brengen, hetgeen d e drie vakcentrales z o
schuchter maakte, d a t hun voorzitters wel be-
reid waren e e n inleidend woord t e schrijven,
maar daarin direct mededeelden, d a t d e ver-
antwoordelijkheid voor d e inhoud rustte o p d e zinnen met een inkomen lager dan Ä 10.000,- schouders van de samenstellers.
Het werd inderdaad e e n omstreden rapport, dat vooral reacties van d e zijde van economis- ten uitlokte.
Het lijkt ons daarom interessant, de inhoud van het rapport e n e e n beperkt aantal reacties i n beknopte vorm weer te geven, temeer daar enige Tilburgse hoogleraren over dit onderwerp ook hun mening naar voren hebben gebracht.
Ä. Wat staat de vakcentrales voor ogen?
Zij concluderen, d a t h e t nationaal vermogen zeer ongelijk verdeeld is over d e totale bevol- king. A a n deze conclusie liggen cijfers t e n grondslag, die ook wel iets zeggen.
Iedereen heeft wel e e n klein spaarpotje e n is dus bezitter van vermogen. Maar om d e echte vermogensbezitters duidelijk naar voren te doen komen nam de commissie 1,65% van de be- volking, overeenkomend met ^/i6 deel d e r g e – zinshuishoudingen, d i e naar haar mening h e t meest bezat e n i n h e t verleden bezeten heeft.
Welnu, het vermogen in handen van deze groep steeg van 14,2 miljard in 1947 to t 36,5 miljard gulden in 1960. Per bezitter binnen deze groep steeg het vermogen in dezelfde jaren van 89.000 gulden t o t 192.000 gulden.
voorkomen, slechts 2 % v a n h u n arbeidsinko- men opleveren, terwijl d e hoogste vermogens- klasse van een C.B.S.-spaaronderzoek 30% van hun vermogen als revenu kon boeken.
De collectieve vermogens, waarnaar graag ver- wezen wordt a l s e e n opeenhoping v a n bespa- ringen van d e kleine man, zijn Ñ e n hierbij komen weer cijfers t e r tafel Ñ m.u.v. d e pen- sioenfondsen, geen structureel belangrijker plaats gaan innemen, d i t gezien tegen d e ach- tergrond v a n d e groeiende bevolking e n d e loon- en inkomstenstijging.
De conclusie is dan ook eenvoudig: e r is e e n opeenhoping van vermogen in d e handen van enkelen, terwijl d e grote massa niet a a n ver- mogensvorming toekomt.
Wat zijn n u d e oorzaken v a n deze ongelijk- heid? D e geringe spaarcapaciteit van d e grote massa is reeds genoemd. Maar d e commissie wijst nog drie oorzaken aan t.w.:
a. D e waardestijging van d e kapitaalgoederen- voorraad.
b. Het na-oorlogse loonbeleid.
c. Het verschijnsel van d e interne financiering.
ad a:Detotale kapitaalgoederenvoorraad,be- staande uit: grond – voorraden – veestapel – ka- pitaalgoederen in d e landbouw, industrie, han- del, woningen, vervoer e n overige – e n die van
Vervolgens spraken d e samenstellers, m.b.v.
enige cijfers, als hun mening uit, dat er een de overheid, steeg van het indexcijfer 100 in
correlatie bestaat tussen hoge inkomens e n gro- te vermogens. D i t is trouwens, vond d e com- missie, een logische zaak. Vermogen krijgt men door te sparen en sparen doet men van zijn inkomen. Wie hebben e r n u e e n gerede kans om te sparen? D e werknemers met een inko- men beneden Ä 10.000,- per jaar? Beziet de in- leg bij d e spaarbanken, d e klassieke wijze van sparen voor deze groep.
6
1948 to t 147 in 1958.
De verdeling v a n deze kapitaalgoederen w a s zeer ongelijkmatig.
Ñ Van de cultuurgrond b.v. had 23% vande eigenaars d e helft v a n d e oppervlakte i n bezit e n d i t terwijl d e grondschaarste d e prijzen gedurende d e laatste jaren opdreef.
Hier komt bij, d a t d e vermogentjes van 3000- 4000 gulden, zoals die wel b ij werknemersge-
Ñ De waarde van de woningen heeft door een sterke verhoging van het huurpeil eveneens een stijging te zien gegeven. En dit terwijl tussen 1947 en 1956 het door eigenaars be- woonde aantal woningen toenam van 295.000 tot 460.000, het aantal woningen in bezit van bouwverenigingen en de over- heid van 246.000 tot 563.000 en het aan- tal huizen in handen van particuliere ver- huurders van 984.000 tot IO5O.OOO.
Ñ afschrijvingen tegen vervangingswaarde;
Ñ reserveringen met een voorzieningskarakter; Ñ rente- en risicovergoeding;
Ñ ondernemersloon c.q. tantimes;
Ñ te betalen belastingen.
In een gekwantificeerd voorbeeld wordt aan-
getoond, hoe de commissie zich de verdeling Ñ De waardestijging van het aandelenbezit is van het overblijvende deel voorstelt. Hierbij
grotendeels te danken aan koersstijgingen. gelden de volgende veronderstellingen:
ad b: Het na-oorlogse loonbeleid was er op gericht, de export door lage lonen op gang te brengen en te houden en investeringen mogelijk te maken. De hierdoor gestegen waarde der ondernemingen kwam door koersstijgingen in handen van de kapitaalverschaffers.
ad c: De ingehouden winsten, die in de vijf- tiger jaren tussen de 40% en 60% van de to- tale winst schommelden, hebben nog eens een extra stijging van de waarde der ondernemin- gen veroorzaakt en dientengevolge werden ook hierdoor de koersen opgedreven, waarmee we- derom de kapitaalverschaffer werd verblijd.
Het gemiddelde koersverloop aan de beurs te Amsterdam bewoog zich dan ook, aldus een A.N.P.-C.B.S. index van 100 in het begin der vijftiger jaren tot 400 in het begin der zestiger jaren.
Nu vinden er reeds correcties plaats. Te denken valt aan:
Ñ de netto vermogensaanwas bedraagt 5% over de vermogenswaarde aan het begin van het jaar;
Ñ primair dividend: 4% van de re‘le waarde van het in de onderneming belegde vermo- gen;
Ñ de oorspronkelijke bezitters herbeleggen V3 van de ontvangen dividenden wederom in de onderneming;
Ñ aan de werknemersgroep valt resp. 34 > /^> of % gedeelte van de netto vermogensaan- was, in de vorm van vermogenstitels toe;
Ñ de hieruit voortvloeiende dividenden wor- den consumptief besteed.
Indien dit alles geschiedt groeit eerstens het in de onderneming ge•nvesteerde vermogen zeer snel en vindt er bovendien een verdeling van dit vermogen plaats.
De groei ziet er, bij de veronderstelling dat de
werknemers de helft van de vermogensaanwas Ñ belastingmaatregelen als successierechten krijgen, als volgt uit:
en vermogensbelastingen;
Ñ spaarregelingen als de jeugdspaarwet;
Ñ gepremieerde spaarregelingen in het be- drijfsleven en voor ambtenaren;
Ñ winstdelingsregelingen enz.
maar door de bank genomen, zetten al deze corrigerende maatregelen geen zoden aan de dijk.
En daarom komt de commissie naar voren met een plan, om hierin verbetering te brengen.
Men dient, aldus het rapport, te komen tot een ãvermogensverdeling via verdeling van de ver- mogensaanwas der ondernemingen over de bij de produktie betrokken partijen” (pag. 42).
Onder winst of vermogensaanwas wordt ver- staan de overwinst, rekening houdend met alle kosten, noodzakelijk voor het voortbestaan van de onderneming, inbegrepen:
na 113^ jaar een verdubbeling;
na 183^ jaar een verdrievoudiging na 233^ jaar een verviervoudiging; na 2 7 H jaar een vervijfvoudiging; na 3 0 H jaar een verzesvoudiging.
Het belang van de onderneming is dus gewaar- borgd.
Vervolgens betekent de verdeling voor de ar- beiders op den duur een bepaald aandeel in het totale vermogen en wel na dertig jaar, in- dien aan hen
34 van de netto-vermogensaanwas wordt uit- gekeerd ± 15%;
3/^ van de netto-vermogensaanwas wordt uit- gekeerd ±35%;
% van de netto-vermogensaanwas wordt uit- gekeerd ± 5 5 % .
Zou een dergelijke mededelmg in de vermo- gensaanwas een individuele werknemer in het eerste jaar een vermogenstitel van Ä 500,- op- leveren, dan zou hij na een periode van 20 jaar een vermogen hebben van Ä 18.000,-.
Zie daar de kern van het rapport.
Hoe nu precies deze overwinst te bepalen, dat vermeldt de commissie niet. In ieder geval dient wel controle hierop uitgeoefend te wor- den m.b.v. de commerci‘le en fiscale jaarstuk- ken.
Kennelijk om het argument van uitbreiding der consumptieve bestedingen voor te zijn, wil de commissie, dat er Sociale Beleggingsgemeen- schappen (S.B.G.) in het leven worden geroe- pen, die de vermogenstitels van de werkne- mers zullen beheren en hiertegen participatie- bewijzen afgeven. Teneinde overhaaste verzil- vering van deze bewijzen te voorkomen zouden de S.B.G.’s
Ñ een hoge rente kunnen betalen en (of) hoge verzilveringskosten in rekening brengen;
Ñ verzilvering gedurende de eerste vier of vijf jaar niet toestaan, waarna een geleidelijke deblokkering.
Vervolgens hebben de samenstellers van het rapport nog globaal aangegeven, hoe de ver- schillende soorten ondernemingen het best zou- den kunnen handelen m.n. Naamloze-Vennoot- schappen, Familie-Vennootschappen, Firma’s enz.
Zij bepleiten fiscale faciliteiten, die de onder- nemer bij deze wijze van winstverdeling mist, in vergelijking met een uitkering van winstaan- delen in contanten.
En tenslotte:
Ñ waarschuwt het rapport nog tegen afwen- teling door de ondernemer van deze winst- deling door druk op de lonen en (of) door- berekening in de prijzen;
Ñ geeft het de arbeidsintensieve bedrijven de troost, dat rationalisatie mogelijk is;
Ñ beveelt de commissie de overheid aan, voor de uit het plan voortvloeiende druk op de overheidsschuld een compensatie te zoeken, waarbij zij hulp mag verwachten van de geldontwaarding;
Ñ spreken de samenstellers als hun mening uit, dat het met de kapitaalvlucht niet zo’n vaart zal lopen, gezien de afhankelijkheid van het in het buitenland heersende sociaal- politieke klimaat en de mogelijkheid, dat de vakbonden daar eveneens met eenzelfde rapport uit de bus kunnen komen.
Het zijn, naar onze mening, de meest saillante punten uit het rapport.
Zoals gezegd, verwachten de vakcentrales vele reacties. V andaar waarschijnlijk werd het ge- matigd als een ,,bijdrage in de publieke discus- sie” gebracht.
Zij kwamen dan ook spoedig los. Enige daar- van willen wij hierna beknopt weergeven.
8
(Wordt vervolgd).
W. G. Boerboom.
Van vrijdag 27 november t/m woensdag 2 december Franse week
Elk jaar wordt door een der instellingen van wetenschappelijk onderwijs een Franse Uni- versitaire Week georganiseerd, waarin een aan- tal onderwerpen wordt belicht door Franse hoogleraren.DitjaarheeftdeKatholiekeHo- geschool de organisatie van deze week op zich genomen.
Als centraal onderwerp werd door de Senaat gekozen het Verenigd Europa, dat door een zestal hoogleraren vanuit verschillende g e – zichtspunten zal worden benaderd.
Het opgestelde programma luidt als volgt:
Vrijdag 27 november
10.00-12.00 uur v.m. Het handelsrecht in het VerenigdEuropaÑprof.dr.R.Perce- rou, dekaan van de faculteit der rechts- geleerdheid e n d e r economische weten- schappen van de Universiteit van Rennes.
3.00-5.00 uur n.m. Het Verenigd Europa e n het buiteneuropees kapitaal Ñ prof.dr. P. Coulbois, hoogleraar i n d e algemene economie aan de Universiteit van Straats- burg.
Maandag 30 november
10.00-12.00 uur v.m. Het Verenigd Europa en denationaleeconomie‘nÑprof.dr.J. Ie Bourva, hoogleraar in de algemene eco- nomie aan de Universiteit van Rennes.
3.00-5.00 uur n.m. Het demografische pro- bleem in het Verenigd Europa Ñ prof. dr.A.Sauvy,hoogleraarindedemogra- fie aan het College de France te Parijs.
Dinsdag 1 december
10.00-12.00 uur v.m. De politieke structuur van Europa Ñ prof. dr. J. Moreau, hoog- leraar in het staatsrecht aan de Universi- teit van Rennes.
Forumleden:
prof. dr. A. Albregts, buitengewoon hoog- leraar i n d e internationale economische politiek a a n d e Katholieke Hogeschool; jhrdr.F.AltingvonGeusau,lectorin het recht der internationale en supranatio- nale organisaties aan de Katholieke Ho- geschool; prof.dr.H.Bosman,hoogleraarinhet geld-, krediet- en bankwezen, rector mag- nificus van de Katholieke Hogeschool;
prof dr. J. Ie Bourva (Rennes). prof.dr.A.Marchal (Parijs);
prof. dr. J. Godefroy, hoogleraar in de demografie en de sociografie aan de Ka- tholieke Hogeschool;
prof.dr.J.Moreau (Rennes); prof.dr.A.Sauvy(Parijs).
De in dit programma voorkomende colleges en de panel discussie zijn kosteloos toegankelijk voor belangstellenden.
De Franse universitaire week wordt op 26 no- vember voorafgegaan door d e plechtige aan- kondiging van een overeenkomst van uitwisse- ling van docenten en studenten, welke door de Katholieke Hogeschool werd aangegaan met de faculteit van de rechten en de economische we- tenschappenvandeuniversiteitteRennes.
Deze aankondiging zal geschieden door de Rec- tor Magnificus van de Katholieke Hogeschool in het kader van zijn di‘s-rede, welke te 16.00 uur door hem zal worden uitgesproken in te- genwoordigheid van de Dekaan en de Assessor van de faculteit van de rechten en de econo- mische wetenschappen v a n d e universiteit t e Rennes.
De Franse universitaire week wordt op 2 de- cember besloten met een optreden van Het Nederlands Danstheater, dat te 20.00 uur in de Stadsschouwburg een aantal moderne baletten zal uitvoeren.
3.00-5.00 uur n.m. Het Verenigd Europa, Afri-
ka enLatijns Amerika Ñ prof. dr. A. PROGRAMMA
Marchal, hoogleraar aan d e Universiteit NEDERLANDS DANSTHEATER van Parijs, vooral deskundig op het gebied
van de concurrentie-verhoudingen.
Woensdag 2 december
10.30-12.00 uur v.m. Forumdiscussie over het
Verenigd Europa onder leiding van prof. Septet, choreografie Benjamin Harkarvy, mu- dr. J. Dalmulder, hoogleraar in de wiskun- ziek Camille Saint Sa‘ns.
dige economie en econometrie en de leer Wedding-cake, choreografie Job Sanders, mu- van het programmeren aan de Katholieke ziek Camille Saint Sa‘ns.
Hogeschool, geassocieerd hoogleraar aan Symphony in three Movements, choreografie de Universiteit van Rennes. Hans van Manen, muziek Igor Strawinsky.
RŽjouissance, choreografie Jaap Flier, muziek J. S. Bach.
Sonate a Trois, choreografie Maurice BŽjart, muziek BŽla Bart—k.
9
^:msQ
MARANATHA
TILBURG
Eucharisticieiingen m de studio-kelder van het Eigen Huis ’s zondags om 11 en 12 uur, dagelijks om 12 15 uur
De adventspredikaties op de zondagen 15, 22 en 29 november a s zullen verzorgd worden door pater Prudentius Driessen
ledere parochiaan en alle belangstellenden zijn van harte welkom
Algemeen
De ãDeutscher Akademischer Austauschdienst” stelt op basis van reciprociteit vooi het jaar 1965 een vijftal beurzen ter beschikking van afgestudeer- den die er belang bij hebben een kort bezoek te brengen aan wetenschappelijke onderzoekers of instellingen in West-Duitsland
Inlichtingen Bureau Studentenbelangen
* ^Ç- 4Ç-
Voor het akademisch jaar 1964-1965 zijn studie- beurzen beschikbaar voor het volgen van cursussen aan het Bologna Center m Itali‘, de Europese afde- ling van de ãSchool of Advanced International Studies’ der John Hopkins Universiteit te Balti- more
Inlichtingen Bureau Studentenbelangen
De regering van Israel stelt vooi het akademisch jaar 1965-1966 een aantal beurzen tei beschikking voor hen die studie of wetenschappelijk onderzoek op ãpost graduate’ niveau willen verrichten aan een instelling van hoger onderwijs te Israel Inlichtingen Bureau Studentenbelangen
***
De regel mg van Zuid-Af rika stelt m het kader van het Nederlands-Zuidafiikaans cultureel verdrag enige stipendia beschikbaar ten behoeve van afge- studeerden die in Zuid-Afnka wetenschappelijk onderzoek willen verrichten
Inlichtingen Bureau Studentenbelangen
*^* Economie
RECTIFICA TIE
Rectificatie literatuurlijst financiewezen van de onderneming ad 5 wordt
C F Scheffer Financi‘le Notities II 1964, hoofd- stukken I, III, IV, V, VII en XI
**#
Het schriftelijk tentamen wiskunde A wordt als volgt afgenomen
donderdag 10 december as van 10 00-1200 uui
allŽŽn voor sociologen Ie jaars,
viijdag 15 januari 1965 van 10 00-12 00 uur alleen voor economen Ie jaaars
Degenen die een onvoldoende cijfer behalen, kun- nen, indien dit cijfer niet lager is dan 4, eind juni 1965 dit tentamen nog een keer herhalen
Degenen die een lager cijfer dan 4 behalen, kunnen dit tentamen eerst overdoen in september 1965
10
Mededelingen
A

Het tweede manuscript, dat is ingezonden, draagt eveneens de titel:
,,In hoeverre zijn de conclusies van de micro- economische evenwichts-theorie met betrek- king tot de afwenteling van belastingen houd-
baar in het licht van de macro-economische
evenwichts-theorie?”
Dit manuscript is ingezonden onder het motto:
“Wherever six economists are gathered to- gether, there will be seven opinions. Barbare Wooton.”
Dit manuscript vertoont in stylistisch opzicht ernstige tekortkomingen, waaraan nog moet worden toegevoegd, dat ook de compositie te wensen overlaat.
Anderzijds geeft de auteur blijk van een grote deskundigheid met betrekking tot de gestelde problematiek. Gezegd moet worden dat de schrijver niet alleen tot de kern van deze pro-
blematiek weet door te dringen, maar ook blijk geeft van een grote creativiteit. De talrijke con- clusies, die uit het betoog voortvloeien, verdie- nen het praedicaat origineel en interessant. Een aparte vermelding verdient het feit, dat de auteur de moeite heeft genomen de theorie van de monopolistische concurrentie in het kader van een algemeen evenwichtsmodel verder te ontwikkelen.
2
mwm. m immmMS)
HET BESTUUR VAN DF SFICHTING XA.F. K.-FOND!^ BEDOELENDE WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK DOOR STUDENTEN EN AFGESTUDEERDEN VAN DE KATHOLIEKE HOGESCHOOL TE TILBURG TE STlMUtEREN. HEEFT DE T.A.E.K.-FONDS PRIJS VOOR HET JAAR TOEGEKEND AAN
ZULKS OP ADVIES VAN EEN JURY SAMENGESTETD UIT DOCENTEN AAN DE HOGESCHOOL, DIE HET DOOR DEZE AUTEUR OP DE INGESCHREVEN PRIJSVRAAG INGEZONDEN MANUSCRIPT HEBBEN BEOORDEELD ALS WETENSCHAPPELIJK WERK- STUK IN DE ZIN VAN ART. 4 VAN HET PROTOCOL
DE RECTOR-MAGNIFICUS HEEFT OP DE PRIJS AAN DE AUTEUR. UITGERaKT
Hierdoor wordt het mogelijk het probleem van de afwenteling der belastingen in een meer rea- listisch algemeen economisch kader te plaatsen. Hoewel het manuscript in zijn huidige vorm niet voor publicatie geschikt is, is de jury van mening, dat hieruit met betrekkelijk geringe moeite een publicatie van zeer hoog gehalte tot stand kan worden gebracht. Op deze grond komt de jury tot de conclusie, dat over de ge- noemde bezwaren van stylistische en compo- sitorische aard moet worden heengestapt en wil zij het Bestuur van het T.A.E.K. Fonds advi- seren de auteur van dit manuscript in aanmer- king te doen komen voor de T.A.E.K. Fonds Prijs.
Na opening van de enveloppe bleek de auteur ditmaal te zijn Drs. P. J. Peters, assistent voor de algemene leer en geschiedenis van de econo- mie.
Het derde manuscript was getiteld:
,,Onderzoek naar het verdwijnen van een ambachtelijke bedrijfsvorm.” ,,De klompen- makerij.”
Dit manuscript is ingezonden onder het motto: ãInzenden vers 2.”
Naar de mening van de jury een zeer goede, zij het op verschillende punten voor uitbreiding en verdieping vatbare verhandeling. Het om- vangrijke manuscript is goed van opzet en geeft blijk van een voortreffelijke wijze van formule- ring. Stijl- en taalgebruik zijn van een goed we- tenschappelijk peil.
De jury is zich bewust, dat het bestudeerde on- derwerp zeer veel onderzoek heeft gevergd. De stof is uitvoerig gedocumenteerd, waardevol nieuw statistisch materiaal is in deze studie ver- werkt. Een brede cultuurhistorische achtergrond geeft het behandelde thema een interessante di- mensie. De jury meent, dat het geschrift ten- deert naar het niveau van een boekpublicatie en hoopt dat de auteur ook op deze weg zal doorgaan.
Als kritische opmerking wordt naar voren ge- bracht dat het inleidende hoofdstuk, dat een schets geeft van de sociaal-economische ont- wikkeling in Nederland in de periode 1813- 1940, het zwakste deel is. Het is te eenzijdig op beperkte literatuur gebouwd en is op di- verse plaatsen teveel een opsomming van aan- halingen. V erder moeten vanuit de algemene grondslag in dit gedeelte gelegd, meer verbin- dingen worden getrokken naar de andere hoofd- stukken, die daardoor meer perspectief kunnen krijgen. Bij nadere uitwerking is het noodzake- lijk uitvoerig de gemeenteverslagen als bron te gebruiken.
De vergelijking met de ontwikkeling m de schoenindustrie is zeer summier gebleven; op dit punt is verdere uitwerking eveneens wense- lijk.
Ook het hoofdstuk over de arbeidsverhoudingen en bedrijfsorganisatie is voor verdieping vat- baar.
De jury is van mening, dat het ingezonden ma- nuscript van hoog gehalte is en daarom in aan- merking komt voor de toekenning van de T.A.E.K. Fonds Prijs 1964.
Onder het motto ãInzenden: vers 2,” bleek schuil te gaan Drs. F. J. M. van Puyenbroek, Directeur van de Stichting Brabants Edel Am- bacht te Tilburg.
Protocol T.A.E.K. Fonds Prijsvraag 1965
1. Bij gelegenheid van het 2e lustrum van de Stichting T.A.E.K. Fonds heeft het Bestuur in zijn vergadering van 12 februari 1963 besloten om met ingang van dat jaar over te gaan tot het jaarlijks uitschrijven van een prijsvraag, welke zal worden aangeduid met ãT.A.E.K. FONDS PRIJSVRAAG.” gevolgd door het jaartal.
2. Het Bestuur van de Stichting heeft dit initia- tief mede genomen teneinde conform haar doelstelling de wetenschappelijke arbeid van de afgestudeerden en de studenten van de Katholieke Hogeschool te stimuleren.
3. Jaarlijks zullen ongeveer 9 maanden v——r de te houden Tilburgse Hogeschooldag een of meer onderwerpen worden bekend ge- maakt, waarover door de afgestudeerden en doctoraal-studenten een wetenschappelijke verhandeling kan worden geschreven.
4. Aan de manuscripten kunnen prijzen wor- den toegekend, mits de jury van oordeel is, dat het werkstuk niet alleen beantwoordt aan de eisen, welke worden gesteld voor op- name in een wetenschappelijk tijdschrift, doch dat deze verhandeling bovendien van een redelijke omvang is en als zeer goed kan worden gekwalificeerd.
5. De jury zal door het Bestuur van het T.A.E.K. Fonds worden aangezocht uit le- den van het docentencorps van de Katho- lieke Hogeschool.
6. De getypte manuscripten worden in vier- voud per aangetekend schrijven en onder motto v——r 1 september 1965 ingezonden aan het Bestuur van het T.A.E.K. Fonds, Hogeschoollaan 225, Tilburg. Bij het ma- nuscript moet worden gevoegd een gesloten enveloppe, waarop dit motto staat vermeld, welke enveloppe de naam en het adres van de inzender bevatten.
De manuscripten blijven eigendom van de auteur.
3
7. Indien de jury aan het Bestuur van de Stichting adviseert een of meer prijzen toe te kennen, zal het Bestuur de Rector- Magnificus van de Katholieke Hogeschool uitnodigen de T.A.E.K. Fonds Prijs uit te reiken op een algemene bijeenkomst tijdens de Hogeschooldag.
Het rapport van de jury behandelt alleen manuscripten, welke hetzij voor een prijs, hetzij voor een eervolle vermelding in aan- merking komen.
8. De hoogte van de T.A.E.K. Fonds Prijs zal bestaan uit een bedrag van Ä 500,Ñ voor elk bekroond manuscript.
Onderwerpen voor de T.A.E.K. Fondsprijsvraag 1965
1. De samenstelling van de Kamers der Staten Generaal.
Gevraagd wordt meer in het bijzonder een beschouwing, welke betrekking heeft op een
of meer van in de laatste tijd gedane sug- gesties en gevoerde discussies, zoals de vraag of ons kiesstelsel zou dienen te wor- den herzien in die zin, dat Žn het beginsel van de evenredige vertegenwoordiging Žn het districtenstelsel daaraan ten grondslag worden gelegd, de samenstelling van de fracties, de vraag van ,,speciaHsten” en ãall- round-politici”, de combinatie van kamer- lidmaatschap en maatschappelijke functie.
2. De maatschappelijke oorzaken van ver- vreemding (ali‘natie.)
Een onderzoek naar de mogelijkheid tot toepassing van netwerkplanning in een con- tinue produktieproces.
4. Winstrechten in de inkomsten- en vennoot- schapsbelasting.
5. Een analyse van de wereldhandelsstromen. 6. Nederlandse schoen- en ledernijverheid; van
manufactuur tot industrie.

Ambtsaanvaarding Prof. MP. C . Bponkhopst
Op donderdag 3 december 1964 aan- vaardde Mr. C. Bronkhorst het ambt van gewoon hoogleraar in het strafrecht, het strafprocesrecht en de criminologie aan de Katholieke Hogeschool.
Prof. Mr. C. Bronkhorst werd in 1924 geboren.
En meende dr. Trimbos ãdat de straf als rege- lend principe in het intermenselijk verkeer be- zig is te verdwijnen”, dan is dit een conclusie die tegen de feiten geen stand houdt. De vor- men waarin in de huidige maatschappij straf wordt toegepast zijn menigvuldiger geworden; maar daarmee is het principe van de straf nog niet verlaten. Niettemin is het nodig dat de strafrechtspleging steeds meer wordt aangepast aan deze tijd; zo dient zij o.a. niet te geschie- den in een moraliserende en emotionele sfeer
‘ ‘>
Utrecht, waar hij in 1950 doctoraal exa- men Nederlands Recht deed.
Op 17 Sept. 1952 promoveerde hij op het proefschrift: ,,Overmacht in het straf- recht”. Na enige tijd medewerker te zijn geweest op een advokatenkantoor te Eindhoven werd hij assistent bij het cri- minologisch instituut van de Rijksuniver- siteit te Utrecht. Sinds 1954 was hij me- dewerker aan de Nederlandse Jurispru- dentie.
In 1956 werd hij bij K.B. benoemd tot rechter-plaatsvervanger in de arrondisse- mentsrechtbank te Utrecht waar hij in 1959 werd benoemd tot rechter.
Per 1 Sept. 1964 volgde zijn benoeming tot gewoon hoogleraar aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg.
Aan zijn inaugurele rede ontlenen wij het volgende:
Uitgaand van het adagium dat het strafrecht hu- maan moet zijn, besprak prof. Bronkhorst in een boeiend betoog, dat een brede wetenschappelijk- filosofische benadering tot achtergrond had, en-
kele moderne vraagstukken dienaangaande. Prof. Bronkhorst beklemtoonde de noodzaak van strafrechtspleging; de vergelding is een on- ontkoombare realiteit maar zij mag geen wraak- neming zijn doch dient te zijn een ãverant- woordelijk stellen”. Zowel echter bij het zg. ãgrote strafrecht” (misdrijven van ernstige aard) als bij het ãkleine strafrecht” (overtre- dingen en misdrijven van geringe importantie) is volgens prof. Bronkhorst de straf als ver- gelding van schuld, als min of meer evenredige reactie op onrechtmatig gedrag, iets, wat een gezond werkelijkheidsbesef dat tevens rechts- bewustzijn is, als onmisbaar en juist aanvaardt. Ook in het kinderrecht is volgens een woord van de Utrechtse hoogleraar in het kinderrecht en de kinderbescherming, prof. mr. Johanna C. Hudig de straf als vergelding van schuld on- misbaar. Prof. Bronkhorst is het met dr. G. P. Hoefnagels eens dat dr. C. Trimbos in zijn ge-
schrift ,,Misdaad zonder straf” een verouderde vergeldingsleer bestreed waar hij straf als een leed om leed veronderstelde.
grijpende wijze; tenslotte is het feit van het te- rechtstaan opzichzelf voor de meeste verdach- ten reeds aangrijpend en een ãstraf”, aldus prof. Bronkhorst.
De nieuwe hoogleraar merkte tenslotte op, dat de strafrechtspleging een problematische zaak is en waarschijnlijk ook zal blijven. Dat is gun- stig omdat het de betrokkenen voortdurend dwingt tot bezinning op wat zij in berechting, bestraffing, dwangverpleging en reclassering eigenlijk doen en tot het voortdurend zoeken van nieuwe wegen ter verbetering van dit alles. Een vernieuwing van mentaliteit is daarbij, naast de noodzakelijke verbeteringen op ma- terieel gebied, een primaire eis. Het strafrecht moet humaan zijn; de wijsbegeerte en de we- tenschappen die de mensen en het menselijk gedrag bestuderen, zullen door de jurist geraad- pleegd moeten worden om dit menselijkheids- ideaal zo goed mogelijk te kunnen realiseren,
aldus prof. Bronkhorst.
Ambtsaanvaapding Ppof. Dp. Th. C. M. Ÿ. van de Klundept
Op donderdag 10 december 1964 aan- vaardde Dr. Th. C. M. J. van de Klun- dert het ambt van gewoon hoogleraar in de algemene leer en geschiedenis van de economie.
Hij werd op 27 februari 1936 geboren. In 1953 deed hij eindexamen (HBS B) aan het St. Canisiuscollege te Nijmegen terwijl hij in 1958 het doctoraal examen (cum laitde) aflegde aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg.
Op 28 juni 1962 promoveerde hij aan deze hogeschool op het onderwerp: ,,Groei en inkomensverdeling”.
Per 1 september 1964 werd hij aan de Katholieke Hogeschool benoemd tot ge- woon hoogleraar in het vak algemene leer en geschiedenis der economie.
Het prijsbeleid, zoals dit momenteel in Neder- land gevoerd wordt, is een onderdeel van de economische politiek. Dit impliceert, dat een kritische beoordeling van de prijspolitiek in
,
Hij studeerde aan de Rijksuniversiteit te maar op een nuchtere en zoveel mogelijk be-
eerste instantie zal moeten worden gebaseerd op de economische theorie. Anderzijds bhjft echter ruimte voor een ideologische waardering. De toepassing van de economische theorie in de praktijk is immers niet analoog met de tech- niek in de zin van toegepaste natuurweten- schap. Bij een economisch-politieke beslissing is er steeds een marge van theoretische en prak- tische onzekerheid.
Een theoretische analyse leert, dat fluctuaties van de prijzen over het algemeen evenwichts- scheppend zijn. Het voorbehoud, dat moet wor- den gemaakt, betreft de tijdsduur van het aan- passingsproces. De empirische gegevens wijzen echter niet op een aanzienlijke vertraging bij evenwichtsstoringen. De reden, waarom zo vaak over het evenwichtsscheppend karakter van de prijzen wordt heengestapt, is gelegen in de populariteit van de theorie van Keynes. In deze theorie wordt aan de prijzen Ñ overi-
gens ten onrechte Ñ nauwelijks een functionele betekenis toegekend.
In Nederland is het prijsbeleid bedoeld als een rem op de voortschrijdende geldontwaarding. Betwijfeld moet worden, of het als zodanig suc- cesvol is. Worden de prijzen van overheidswege gestabiliseerd, dan wordt bijv. een bestedingsim- puls omgezet in langere levertijden in een gro- tere spanning op de arbeidsmarkt. Men kan ho- pen, dat van de prijsstabilisatiepolitiek een gunstig effect op de loononderhandelingen zal uitgaan. Het komt mij echter voor, dat loons- verhogingen in laatste instantie de situatie op de arbeidsmarkt weerspiegelen en niet zozeer ge- hoorzamen aan de wensen van een goedbe- doeld beleid.
dat de globale instrumenten van economische politiek ontoereikend zijn om dit te verhinde- ren. Functioneert het prijsmechanisme echter zodanig, dat op korte termijn het evenwicht tussen vraag en aanbod hersteld wordt, dan zal de spanning op de arbeidsmarkt snel vermin- deren. De feitelijke prijsinflatie zou in dit geval zelfs minder kunnen zijn dan bij een politiek van prijsstabilisatie.
Vaak wordt ook gesteld, dat prijspolitiek nood- zakelijk is, omdat eenmaal gerealiseerde prijs- verhogingen nooit meer ongedaan worden ge- maakt. De prijzen zouden niet dalen. De erva- ring leert, dat dit onjuist is. Wel is het waar- schijnlijk, dat de drang om de welvaartsstijging in de vorm van loonsverhogingen te incasseren bijdraagt tot een kruipende inflatie. In dit ver- band kan ook nog worden aangetekend, dat het prijsniveau in Nederland sterk internatio- naal bepaald is.
Mijn uiteindelijk oordeel over het prijsbeleid in ons land zou ik als volgt willen samenvatten. Hoewel het streven naar een stabiel prijsniveau een algemeen erkende doelstelling van econo- mische politiek is, volgt hieruit niet, dat de overheid rechtstreeks moet ingrijpen in het prijsvormingsproces. De economische theorie geeft de voorwaarden aan, waarbij de prijzen een evenwichtsscheppende functie vervullen. Of aan deze voorwaarden in de realiteit voldaan wordt, is niet altijd nauwkeurig te bepalen. Bij de beoordeling zijn derhalve ook buiten-econo- mische aspecten in het geding. Mede gelet op de ernstige aantasting van een gunstig onderne- mingsklimaat en de mate van willekeur, welke
voortvloeien uit de in ons land gevoerde prijs-
politiek, lijkt mij een herziening van dit beleid Laat men de prijzen vrij, dan leidt een beste- gewenst.
dingsimpuls waarschijnlijk ook tot inflatie, om-
flJ
6
V erraogensaanv^asdelirLg
II. Een van de eersten, die reageerden,was Dr. Th. M. Scholten (E.S.B.-5/8 1964).
Hij is van mening dat de definitie van de over- winst het gehele plan illusoir maakt. Hiervan is in h e t rapport immers eerst sprake n a aftrek van een aantal bedragen o.a. van een rente-en risicovergoeding voor degenen, die vermogen in de onderneming hebben vastgelegd.
Een redelijke vergoeding hiervoor nu lijkt hem 6 a 10%. Is dit zo dan blijft er niet veel meer over, ãomdat d e resultaten van een zeer groot aantal Nederlandse ondernemingen een rende- ment over h e t werkelijke eigen vermogen o p – leveren, d a t ligt beneden d e in h e t rapport voorgestelde redelijke rente- e n risicovergoe- ding”. Hij adstrueert deze mening a.h.v. d e cij- fers van een viertal grote ondernemingen.
Bij deze definitie blijft e r dus niets meer te ver- delen over.
III. Een andere reactie kwam u i t d e pen van Prof. Dr. C . F . Scheffer (Financieel Dagblad van 4/8-5/8-6/8 1964).
Het algemeen verwijt aan het adres van de stu- diecommissie luidt, dat z ij d e bedrijfseconomi- sche aspecten m.n. d e financi‘le kant van h e t vraagstuk volkomen heeft verwaarloosd.
Dit wordt nader gepreciseerd in een aantal be- zwaren.
Redenerend a l s d e studiecommissie zouden d e risico-mijdende kapitaalverschaffers o o k e e n recht op een gedeelte van de winst kunnen claimen.
Het is wat anders, indien de factor arbeid geen redelijke beloning krijgt; dan kunnen de vak- centrales v a n zich laten horen; d ie situatie is niet acceptabel. Risico draagt deze factor ech- ter niet. Bij ontslag b.v. gaat geen prestatiever- mogen verloren, maar vermogensvernietiging is definitief. Aldus d e fundamentele kritiek v a n Prof. Scheffer.
Maar ook o p d e uitvoerbaarheid van het plan gaat hij nader in.
Een eerste moeilijkheid is a l het vaststellen van de overwinst. Zowel b ij het vaststellen van d e commerci‘le als van de fiscale jaarstukken ont- komt men niet aan subjectieve schattingen. Dit geschiedt bij d e vaststelling van d e afschrijvin- gen o p vervangingsbasis e n eveneens bij d e ra- ming van d e t e treffen voorzieningen voor d e nog t e verwachten kosten, om nog maar niet t e spreken van d e bepaling van een rente- e n r i – sicovergoeding. (Zie Dr. Scholten).
Bovendien wordt voorbijgegaan aan de bedrijfs- economische problematiek v a n h e t vergroten van het aantal uitgegeven aandelen. Het rapport b.v. beveelt aan, d e aandelen tegen beurskoers aan de arbeiders ter hand te stellen. Maar te- gen welke? Deze wordt toch niet alleen b e –
Het rapport is m.n. zeer ongenuanceerd in d e paald door d e intrinsieke waarde, maar toch onderscheiding van d e bijdragen d e r verschil- ook door het zeer grillig spel van vraag en aan-
lende productiefactoren in het productiepro- bod. Een ander probleem, dat met deze uitbrei-
ces. ãMenselijke arbeid e n kapitaalgoederen zijn niet in staat om continued enig productief resultaat op te wekken, zonder organisatie en leiding, welke als hoofdfuncties van het onder- nemen moeten worden aangemerkt”. ãArbeid en kapitaal hebben daarbij instrumentele bete- kenis”.
ding van h e t aantal uitgegeven aandelen naar voren komt, is d a t v a n d e verwatering. H e t rapport schenkt hieraan geen aandacht, of- schoon d e werknemers door h e t optreden van dit verschijnsel ook een aanslag plegen op het in het verleden gevormd vermogen.
Voorts wordt voorbijgegaan aan rente- en af- lossingsverplichtingen, d i e zeer zwaar kunnen drukken.
Hij wijst op het verschil tussen het creatieveen
het executieve. ãDe beschikkingsmacht over ar-
beid e n kapitaalgoederen wordt gegeven door
en ligt opgesloten in h e t geldkapitaal, d a t in voor d e financi‘le structuur v a n d e onderne-
staat stelt, te investeren en arbeidsinkomen uit te betalen, nog voordat het product wordt ver- kregen en voor het te behalen resultaat. Wan- neer het geldelijk verschil tussen de anticipatie- bestedingen enerzijds e n d e opbrengst van h e t voortgebrachte anderzijds, als het resultaat van het ondernemen wordt aangemerkt, dan kan uit de functies van d e leiding e n geldkapitaal ook de functie van dit verschil Ñ de winst Ñ wor- den afgeleid. Het zal moeten dienen als inko- men van d e leiders e n risicodragers”. Z i j heb- ben dus recht op de vermogensaanwas.
ming, die weer moeilijkheden kan veroorzaken indien een beroep, b.v. o p banken, moet wor- den gedaan.
Tenslotte w il h e t rapport d e investerings- e n spaarquote handhaven, doch door de aanslag op de rentabiliteit en het rendement behoeft men dit beslist niet te verwachten.
Wat men wel k a n verwachten, aldus d e con- clusie van Prof. Scheffer, is, dat realisering van het plan slechts in hetvlees van de arbeider/ aandeelhouder kan snijden.
Realisering v a n h e t plan heeft consequenties
7
IV. Tot eenzelfde conclusie, zij het via een andere redenering komt:
Prof. Dr. J. Wemelsfelder (E.S.B. 19/8 1964). Hij beziet de gevolgen van de realisering van het plan macro-economisch en stelt daartoe een balans op van voor- en nadelen voor d‘~werk- nemers.
Zijn gedachtengang is als volgt:
Rechts staan de dividenduitkeringen aan de ar- beiders/aandeelhouders en links de bronnen, waaruit deze geput worden, want ze moeten er- gens vandaan komen.
Welnu hij wijst vier bronnen aan t.w.:
Ñ verlaging van het winstaandeel van zelf-
En, besluit hij dan, er is zo’n goed werkend en eenvoudig alternatief n.l. een vermogensaan- wasbelasting, te gebruiken als een suppletie op spaarbanktegoeden ãe.d.”.
V. Enige becijferingen zijn ook gemaakt door Prof. Dr. D. B. J. Schouten (Tijd-Maasbode van 12/8 en 13/8 ’64) en wel de volgende: Het rapport gaat uit van een netto-overwinst van 5 % en een dividenduitkering van 4 % , sa- men 9%. Dit impliceert een kapitaalrendement voor aftrek van belastingen van 1 8 % , hetgeen een onrealistisch cijfer is.
Het zal waarschijnlijk meer in de buurt van 12% liggen. Maar stel eens, dat de cijfers wel re‘el waren, dan nog is het sop de kool niet
standigen
Ñ verlaging van het dividendaandeel van waard.
ãoude” aandeelhouders
Ñ verlaging van de interne reserveringen
Ñ belastingverhoging of vermindering van de collectieve voorzieningen.
Achtereenvolgens worden deze besproken.
Men kan het inderdaad halen uit de winsten van de zelfstandigen maar men dient dan wel te bedenken, dat 1 % loonsverhoging gefinancierd uit deze winsten macro-economisch leidt tot een winstverlaging bij deze groep van 3 % . En dit is een gevaarlijke manipulatie. Als de zelfstandi- gen nu hoge inkomens opslokten. Maar dit is niet het geval. De zelfstandigen genieten inko- rnens, die over het algemeen een weerspiege- ling zijn van hun functie in het economisch le- ven. En met cijfers kan men staven, dat, enige uitschieters daargelaten, hun inkomens niet ver boven die van de beter verdienende werkne- mers liggen. Bovendien, zou men aan hun
winst komen, dan dient men er wel rekening mee te houden dat wederom cijfers aantonen, hoe verrassend goed deze groep weet af te wen- telen.
Verhoging van de belastingdruk is niet meer mogelijk, dus zal men genoegen moeten nemen met minder collectieve voorzieningen. Aantas- ting van de interne reserveringen wil de studie- commissie juist voorkomen.
Verlaging van het dividend van de oude aan- deelhouders zou mogelijk zijn. Maar het bete- kent een aandelenverwatering, mitsgaders een stijging van de kosten voor het gebruik van vermogen, waaruit via een neo-klassiek theore- rna volgt: daling van het loonaandeel in de na- tionale productie.
Prof. Wemelsfelder heeft van deze bronnen en dividenduitkeringen (aan arbeiders) ãgrove schattingen” gemaakt. Rekening houdend nu rnet de afwenteling door zelfstandigen, inkrim- ping van de collectieve voorzieningen en daling van het loonaandeel is het door hem berekende verlies 175 miljoen gulden.
8
Immers de studiecommissie is wel van mening, dat na 30 jaar ± 5 5 % van het totale vermogen in handen is van de werknemers of na 25 jaar
± 5 0 % , maar dit leidt slechts tot beduidende inkomensvergroting.
een zeer on-
Want, het totale kapitaalinkomen is 50% van het looninkomen. Na 25 jaar krijgen de werk- nemers dus 50% X 50% van het looninkomen als inkomsten uit hun vermogen ofwel 2 5 % van dit looninkomen. Hierbij is dan echter nog uitgegaan van het bruto-kapitaalinkomen. Hiervan gaat nog eens de helft naar de belas- tingen en vijf negende deel dient voor interne reserveringen.
V oor consumptieve dividenduitkeringen resteert dan Vi X 4/9 X 25% van het arbeidsinkomen ,,dat is minder dan men in twee jaren aan re‘le loonsverhoging kan verkrijgen door middel van technische vooruitgang”.
Vijf en een half procent van zijn inkomen heeft de arbeider dus over vijf en twintig jaar als extra inkomen.
Dit alles, indien de cijfers juist waren, maar Prof. Schouten schat de vermogensaanwas slechts op 2,5% van het nationale productieve vermogen en in dat geval duurt het niet 25 jaar maar 50 jaar.
Bovendien wijst hij op het gevaar van kapitaal- vlucht naar het buitenland, indien de kapitaal- eigenaren in het binnenland onvoldoende voor hun geld krijgen, zeker als de buitenlandse vakbonden slimmer zijn dan de Nederlandse en het binnenkomend kapitaal een relatieve ar- beidsschaarste laten veroorzaken.
Alles bij elkaar kan men niet zeggen, dat het rapport door de economisten (ook Prof. Pen en Prof. v.d. Woestijne hebben nog kritiek gele- verd) met een grote geestdrift is ontvangen.
VI. De studiecommissie zag zich dan ook op het einde van October genoodzaakt te antwoor- den op deze negatieve reacties. Dit werd ge-
daan door een van haar leden, Prof. Dr. W. Hessel (E.S.B. 28/10-’64).
Hij stelt, dat correcties op de vermogensverde- ling op verschillende punten hadden kunnen aangrijpen,
a bij de maatschappelijke orde
b bij de oorzaken van het verschil n.l. ener-
zijds de waardestijging van de productie- middelen en anderzijds het looninkomen, dat onvoldoende spaarkracht levert.
c bij de vermogensoverheveling.
Welnu tot dit laatste heeft het rapport zich wil- len beperken.
Hij brengt nogmaals naar voren, dat in een groeiende economie winstinhouding leidt tot een re‘le kapitaalvermeerdering. Dit geeft een ,,rent”, die uitgedrukt kan worden in vergro- ting van het nominaal kapitaal. Wordt dit laat- ste niet of onvoldoende gedaan, dan wordt de- ze ,,rent” manifest in koersstijgingen.
Hoe het ook zij, tot dusverre kwamen Žn uit- breiding van het nominaal vermogen Žn koers- stijgingen ten goede aan de bestaande aandeel- houders. En het rapport wil nu juist langs het kanaal van uitbreiding van het nominaal aan- delenkapitaal de arbeiders laten meedelen. Vervolgens dient Prof. Hessel de verscheidene critici van repliek, echter te beknopt om hierop in te gaan.
VII. En dan het verwijt van de vakcentrales: ãIedereen heeft wel kritiek, maar wij ontvangen nergens een positief alternatief”. Hier worden o.i. alle critici weer te zeer over een kam ge- schoren. Wie ogen hebben om te zien, dat zij zien.
Afgezien van het stokpaardje van Prof. We- melsfelder, vermogensaanwasbelasting, heeft b.v. Prof. Schouten wel degelijk een andere weg aangeduid. Maar dit raakt het eerste aangrij- pingspunt van Prof. Hessel n.l. de maatschap- pelijke orde.
Duidelijk stelt Prof. Schouten: ,,De onderne- mer-kapitaal eigenaar, die beweert dat hij zijn vermogen door eigen kunnen en durf om risico te nemen heeft opgebouwd en daardoor ook het recht heeft, om het, als hem dat zint, te consumeren, heeft inderdaad totaal ongelijk, want hij begrijpt niets van de algemeen econo- mische samenhang en zijn functie daarin.
Die ondernemer echter, die zich meer be- schouwt als zaakgelastigde van de gemeenschap met de opdracht, op basis van eigen initiatief en inzicht het hem toevertrouwde productieve gemeenschapsvermogen niet alleen in stand te houden, maar ook te vermeerderen overeen- komstig tijd en plaats, welke hem gegeven zijn, begrijpt wel zijn functie in een moderne hoog- ontwikkelde maatschappij. Hij zal daarom ook verstaan, hoe noodzakelijk het is, dat hij tijdig
vervangen wordt door een betere kracht, in elk geval lang voor de ellende, welke hij zichzelf en anderen door eigen onbekwaamheid op de hals gehaald heeft, voor iedereen via een fail- lissement duidelijk gemaakt wordt”.
Een vermogensaanwasdeling is dus domweg niet noodzakelijk voor een rechtvaardiger maat- schappijstructuur.
Deze uitspraak is, dunkt ons, toch wel een al- ternatief, maar een zeer ingrijpende.
In het verleden heeft men gedokterd aan per- fectionering van de factor arbeid en de factor kapitaal, maar de factor management heeft zich aan niets behoeven storen. Waren de twee eer- ste ondeugdelijk, dan verdwenen zij, terwijl de laatste, desnoods met het brevet van onbe- kwaamheid dit tekortschieten rustig kon afwen- telen op de andere productiefactoren en deson- danks de relatief grootste beloning opstrijken. Met een bepaalde mate van vrijheid in de in- terpretatie kan men deze gedachte in het be- toog van Prof. Schouten lezen.
Door het stellen nu van dit probleem wordt vanzelf een perspectief voor verschillende al- ternatieven geopend.
Ñ Men zou b.v. ook de factor management aan toetsing op zijn bekwaamheid kunnen gaan onderwerpen.
Ñ De vakbonden zouden metterdaad volko- men eerlijkheid en openheid in de jaarstuk- ken kunnen gaan afdwingen.
Ñ De vakbonden zouden metterdaad mede- verantwoordelijkheid voor de andere pro- ductiefactoren kunnen gaan afdwingen.
Ñ De vakbonden zouden metterdaad kunnen gaan medewerken aan een verschuiving in de ideologie t.a.v. de begrippen ,,eigendom” en ,,beheer”.
Wanneer men preludieert rond het thema van Prof. Schouten komt men o.i. vanzelf tot deze alternatieven.
Ongetwijfeld spelen de Nederlandse vakbonds- leiders eveneens met deze gedachten, maar het is voor de buitenwacht onduidelijk, waarom dit spel zo schuchter geschiedt.
Achten zij die veranderingen inadequaat voor het bereiken van hun doelstellingen?
Zijn ze nog niet haalbaar in de huidige tijd? Zijn ze onverkoopbaar door de onverschillig- heid van de periferie?
Willen zij ook bij structurele veranderingen spanningen vermijden?
Schenkt hun de volwassenheid van het loon- overleg zoveel vrede, dat zij blind zijn voor noodzakelijke hervormingen op andere terrei- nen?
Wat hiervan ook zij, deze leiders kunnen zich er dan o.i. niet vanaf maken met een verwijt
9
aan de critici als zouden er onder hen geen zijn, die hen alternatieven bieden.
Ze zijn bij de reacties bepaald wel te vinden. In het algemeen komen ze, dachten we, hierop neer ,,Wendt uw ogen nu eens af van alles wat direct en concreet te maken heeft met, dan wel uitgedrukt kan worden in, geld, of men het nu inkomen noemt of vermogen. Hier valt in de huidige situatie zo goed als niets meer te halen buiten de stijging van de productiviteit. Ver- plaats echter uw energie eens naar andere ter- reinen, die uw aandacht meer nodig hebben”.
aldus gevormde beeld is hobbelig; men werkt louter descriptief. Dit komt tot uiting in dis- cussies tussen vakgenoten en in concrete on- derzoekingen, bv. onderzoeken in het maat- schappelijk werk, in de bedrijfssociologie, van Provinciaal Planologische Diensten en ETI’s.
Ad. II. De groep, waar prof. de Moor zich- zelf toe rekent, beoogt te komen tot een strin- gente theorievorming. Men kijkt meer naar de formele aspekten en minder naar de inhoud van de verschijnselen, hoewel de inhoud uiter- aard niet kan worden verwaarloosd. Bv. het konflikt: Men gaat na wat het overeenkom- stige is in diverse konflikten en probeert daar- na te komen tot ideaaltypen. Aldus onder- scheidt men op het moment twee typen: het belangenkonflikt en het waardenkonflikt. Tot deze groep behoren o.a. ook Parsons en Ho- maus en qua intentie en principe ook Merton. Deze laatste blijft echter toch dichter bij de concrete realiteit. Zijn boeken vertonen een ge- brek aan consistentie. Maar zij spreken beter aan dan die van Parsons.
Naast de algemene sociologie ziet prof. de Moor een aantal speciale of deel sociologie‘n, die dichter bij de werkelijkheid blijven staan en meer letten op de inhoud van de feiten. Deze deel sociologie‘n maken gebruik van de resul- taten van de algemene sociologie, die op haar beurt haar materiaal aan de speciale sociolo- gie‘n ontleent.
Dit komt ook tot uiting in de colleges. Hier worden naast de algemene ook bedrijfssociolo- gie, sociologie van arbeid en bedrijfsleven en cultuursociologie gegeven, zodat de studenten niet alleen de theorie krijgen voorgeschoteld maar ook een systematisch inzicht krijgen in meer concrete problemen.
Prof. de Moor zou nog graag zien dat in de toekomst het onderwijs in de sociologie zou worden uitgebreid met o.a. stadssociologie, po- litieke (of bestuurs) sociologie en gezins- en jeugdsociologie. Per specialisatie zouden dan deze specifieke problemen kunnen worden uit- gediept.
Wat betreft de specialisaties merkte prof. de Moor op, dat het niet zo veel uitmaakt welke richting men kiest. Het is belangrijker dat de vakken zo zijn gegroepeerd dat ze een samen- hang vertonen. De student kan bij de keuze van de specialisatie een belangrijk gewicht toe- kennen aan zijn voorkeur voor bepaalde vak- ken. Zijn opleiding moet zo zijn dat hij zich in allerlei richtingen gemakkelijk kan inwerken. Voor de mensen, die ambitie hebben om we- tenschappelijk te gaan werken, wil prof. de Moor een uitzondering maken op bovenstaand advies. Deze mensen raadt hij aan de richting sociaal onderzoek te nemen, met als keuzevak bij voorbeeld demografie. Iemand die welen-
PK. G. Prof. dr. R. A. de Moor
Boerboom.
Interview met
Het is de bedoeling van de redaktie van tijd tot tijd artikelen te publiceren over de diverse specialisaties in de sociologie. Als eerste volgt hier een interview met prof. de Moor over de algemeen theore- tische richting, voorafgegaan door een ruime omschrijving van de sociologie. Prof. de Moor geeft hierin zijn eigen visie weer.
Dikwijls definieert men, aldus prof. de Moor, de sociologie als de wetenschap van groepen, van hun structuur en functionering. Deze de- finitie geeft de leek wel een indruk, al is zij niet helemaal juist. Beter is het de sociologie te omschrijven als de leer van het tussen mense- lijke handelen, voorzover het een objektief ka- rakter heeft, d.w.z. in zover het niet zijn basis vindt in de eigenschappen van individuen.
De sociologische theorie, zoals die in de colleges wordt behandeld is een enger geheel, dan de ,,sociologie” waar men in de praktijk mee wordt gekonfronteerd. Onder de term so- ciologie worden tal van feiten aangevoerd, die niet allemaal passen in de theorie. Het zijn brokken kennis die misschien kunnen worden gesystematiseerd. De theorie is niet de werke- lijkheid in concreto, maar het is een ideaal type. In de theorie wordt gepoogd te komen tot een ge•ntegreerd geheel van kennis, hetgeen
noodzakelijkerwijze abstractie impliceert.
Prof. de Moor onderscheidt twee hoofdstro- mingen in de sociologie:
I de descriptieve richting II de theoretische richting.
Ad. I. In deze groep is het abstracte denken niet geliefd. Deze mensen staan te dicht bij de werkelijkheid om er voldoende afstand van te kunnen nemen. Ze worden getroffen door de veelheid van de realiteit en vinden dat een systematische theorie niet mogelijk is. Ze stre- ven dan ook niet naar een theorie maar blijven staan bij fragmenten. Ze bekijken de werke- lijkheid vanuit allerlei gezichtspunten en het
10
schap wil gaan beoefenen, moet iets afweten het onderricht gegeven aan de Ecole Poly- van wiskunde en statistiek techmque en de Ecole nationale de Tadmmi-
Wat betreft de algemeen theoretische richting stration, namelijk een mathematische economie, hierbij denkt prof de Moor bv aan priesters terwijl het onderwijs aan de Ecole nationale de
die gaan studeren en later les gaan geven aan la Comptabilite meer aandacht wijdt aan de
middelen ter realisering van het plan, te we- ten een uniform rekeningensysteem en de me- thodiek der bednjfsvergehjking Vervolgens is er de ƒcole des Hautes Etudes Commerciales, die sterk op Amerika is geori‘nteerd en o a de antitrustgedachte propageert
In Duitsland daarentegen is er bij het bedrijfs- leven een ontevredenheid ontstaan wegens het traditionalisme in de bedrijfseconomie, dat te veel gericht was op de ãKontenrahmen” uit de dertiger jaren, en tevens werd men zich steeds meer bewust van de grote achterstand op Ame- rika.
± 25% in maatschappelijk werk en het or- De aversie van de Duitse professoren tegen een ganisatieleven herstructurering van het Economisch Hoger ± 20% in bedrijfsleven en economische or- onderwijs noopte de industrie zelf stappen te ondernemen, hetgeen resulteerde in de oprich- ting van het ãDeutsches Institut zur Forderung des Unternehmens Nachwuchses” een op Ame- rikaanse leest geschoeide management oplei-
seminaries e d of in de zielzorg werkzaam zijn, aan meisjesstudenten, die later toch met in het beroepsleven gaan,
aan toekomstige leraren in de maatschappij- leer,
en verder aan iedereen die op grond van pei- soonlijke voorkeur zoveel mogelijk sociologi- sche vakken in zijn sludieprogram wil opne- men
Tenslotte gaf prof de Moor nog enkele glo- bale cijfers over funkties waarin afgestudeerde sociologen terecht komen
± 2 5 % in onderwijs en research
ganisaties
± 20% bij overheid
JM M deSwart
HAM Wagemakers
ding
Ook m Frankrijk is men met dit soort cursussen begonnen, waaraan, meer dan in Duitsland en Nederland het geval is, door directeuren van on- dernemingen (overwegend van familie bedrij- ven) wordt deelgenomen, terwijl de topfunctio- narissen der staatsbedrijven bijzonder goed op de hoogte zijn met moderne technieken als ãDi- rect Costing” en ãInvestment Planning”
Professor Geertman spreekt expliciet de wens uit, dat een groter aantal leiders uit het Ne- derlandse bedrijfsleven zich beter op de hoogte stelt van deze ãtools of management”
In Duitsland is de industrie nog verder gegaan en heeft besloten tot oprichting van eigen Uni- versiteiten waar meer algemeen economisch on- derricht zal worden gegeven o a de partiele evenwichtstheorie zoals deze aan onze Hoge- school door Professor Geertman wordt gedo- ceerd De eerste zal in september 1965 te Bochum worden geopend, waarna Bremen en Regensburg zullen volgen Men beoogt veel lei- dende persoonlijkheden uit de industrie als bui- tengewoon hoogleraar aan te trekken, om niet
het gevaar te lopen de aansluiting met de prac- tijk te verhezen
De traditionele Duitse bedrijfseconomie treedt
ãPlanning en Onderwiis” in de E.E.G.
Zijn onlangs gehouden inaugurele rede en de nogal pessimistische teneur ten aanzien van de E E G , die daarin naar voren kwam, waren voor ons aanleiding hierop met Prof Dr J A Geertman iets dieper m te gaan
De conclusie van zijn oratie, was, dat het Ne- derlandse plan niet geschikt zou zijn voor Europese uitbreiding, omdat het zuiver gericht IS op het sluitend maken van de betalingsbalans voor het komende jaar Het Franse plan daar- entegen, dat uitgaat van een bednjfstaksgewijze mdeling, zou wel voor uitbreiding in aanmei-
kmg komen, alhoewel de branche-splitsmg te specifiek nationaal geori‘nteerd is en boven- dien het gevaar dreigt dat de liquiditeit uit het oog wordt verloren wegens de nadruk, die wordt gelegd op de productiviteit Als verdere voorwaarde voor een West-Europees ge•nte- greerd plan ziet hij een internationale gericht- heid van particuliere ondernemingen, die in Duitsland de oorzaak is van het afwijzen van een nationaal plan en van de invoering van de anti-trustwetgeving
daarbij op de achtergrond om plaats te maken Dit verschil in de overheersende economische voor nieuwere gedachten uit Amerika
gedachtengang in de betreffende landen blijkt Wat de Nederlandse verhoudingen betreft, zul- ook uit de uiteenlopende wijze, waarop het len we ons beperken tot een globale weergave economisch onderricht wordt gegeven van de verschillen m de economische opleiding Het Franse plan met zijn karakteristieke be- te Amsterdam, Rotterdam en Tilburg, zoals
drijfstakgewijze indeling weerspiegelt zich m
Prof Geertman deze ziet (Ondergetekenden 11
zullen in een volgend nummer hier nader en meer gefundeerd op ingaan).
In Amsterdam legt men de nadruk op admini- stratie en kostencalculatie (Limperg, van der Schroeff). Rotterdam is overwegend commer- cieel en financi‘el-practisch geori‘nteerd met o.a. een leerstoel voor textiel en bovendien wijst men er de student op het belang van de markt- analyse (V erdoorn).
Aan onze Hogeschool kan men spreken van een synthese, want zowel aan kostencalculatie als afzetproblematiek wordt in ruime mate aan- dacht geschonken, waarbij hoofdzakelijk van Amerikaanse literatuur gebruik wordt gemaakt. In dit verband tenslotte, beveelt Prof. Geertman de volgende literatuur aan;
G. Shillinglaw: Cost Accounting, Analysis and Control.
J. Dean: Managerial Economics.
Tijdschriften: Financial Executive en N.A.A. Bulletin.
W. F. M. Kuiper. J. J. Sijben.
Verslag van een tweetal l>eclp|jfssocioiogische inleidingen.
Op 3 dec. werd op initiatief van de S.K.T. een begin gemaakt met een cyclus van drie voordrachten. De bedoeling hier- van is een communicatie tot stand te brengen tussen afgestudeerden en stu- denten en van gedachten te wisselen over de diverse specialisaties. Op deze avond werd gesproken door de heren Drs. van Son over ãde socioloog als personeels- chef” en Drs. van de Broek over ãop- leiding en vorming in het bedrijf en or- ganisatiegebieden”.
Aan hun lezingen ontlenen wij het volgende:
DE SOCIOLOOG ALS PERSONEELSCHEF
Hoewel personeelsbeleid in algemene zin moei- lijk te defini‘ren is vanwege haar nog jeugdig zelfstandig bestaan en de onvolgroeide plaats en funktie, wilde spreker uitgaan van deze om- schrijving: Personeelsbeleid is het geheel van activiteiten die tot doel hebben de mens in de onderneming op harmonische wijze in te bou- wen en hem te richten op het doel van die on- derneming.
Hij onderscheidde daarbij:
a) een personeelsbeleid waar beslissingen voor een langere termijn genomen worden door de topleiding;
b) personeelszaken die deze beslissingen con- cretiseren en in detailpunten nader uitwer- ken.
12
Het bedrijf van nu is een vermaatschappelijkt instituut d.w.z. er bestaat een wederzijdse be•n- vloeding van maatschappij en individuele on- derneming. Zij is sociaal gekleurd en kent een tweezijdige sociabiliteit.
De bedrijfssociologische opleiding ontwikkelt bij uitstek het vermogen in de persoon om deze sociabiliteit in het juiste kader te zien en om van hieruit een personele organisatie in het be- drijf te cre‘ren.
In dit verband merkte spreker op dat z.i. de te geringe praktische toespitsing en de onvoldoen- de kennis van de economische aspekten van het bedrijfsbeleid duidelijke hiaten in de be- drijfssociologische opleiding waren. Hij ge- tuigde echter van een optimisme wat betreft de toekomst van de bedrijfssociologie en -socio- logen.
OPLEIDING EN VORMING ORGANISATIEGEBIEDEN
Als mode vergankelijk is dan is de tegenwoor- dige aandacht voor deze zaken juist geen mode omdat opleiding en vorming onmisbaar zijn ge- bleken in de huidige bedrijfsvoering.
Spreker somde een zevental redenen op waar- om het bedrijfsleven genoodzaakt is hieraan aandacht te besteden:
I De bestaande discrepantie tussen opleiding en ondernemingsbehoeften.
II De steeds voortgaande specialisatie waar- door funkties ontstaan waar geen opleiding voor bestaat bv. reactorkundige.
III De ontwikkeling van de wetenschap m.n. van de techniek.
IV De schaarse arbeidsmarkt. Het is een wer- vingsargument als tevens studiemogelijk- heden worden geboden.
V De ontwikkeling van de bedrijfsorganisatie. Na 1900 is de lijn van de ingewikkeldheid van de organisatie snel gestegen o.i.v. de ontwikkeling van de techniek.
De bekwaamheid om posities adekwaat te bekleden is ook gestegen maar niet even- redig met de eerste beweging.
Deze discrepantie kan worden opgeheven door de organisatie wat eenvoudiger te maken of door betere opleiding en scho- ling de bekwaamheden op te voeren.
VI Het veranderende waardesysteem in de sa- menleving.
Werd vroeger rijkdom en bezit het hoogst gewaardeerd, nu staat arbeid voorop: door de arbeid kan men aan anderen zijn suk- ses bewijzen.
T

j | ,
a

j
T
j
VII De historische groei van de behoeftenni- veau’s.
De ontwikkeUng verloopt van
a) vitaal biologische behoefte via
b) sociale behoefte naar
c) behoefte aan individuele ontplooiing.
Het bedrijfsbeleid moet daarom ook zorgen voor mogelijkheden tot sukses en promotie.
ORGANISATIEGEBIEDEN IN HET BEDRIIF
Drs. van de Broek onderscheidde vier organi- satiegebieden in de onderneming:
a) Opleiding en vorming.
Dit is ook een terrein voor de bedrijfs- socioloog, hoewel deze dan wel kennis moet bezitten omtrent sociaal onderzoek.
b) Het behulpzaam zijn bij de invoering van nieuwe technieken op gebied van de orga- nisatie, planning, produktieontwikkeling
c) Verbeteren van de verhouding in de orga- nisatie d.m.v. bijvoorbeeld formering van werkgroepen naar afdeling.
d) Verandering van de struktuur van het werk.
Dit onder invloed van 2 ontwikkelingen:
1) De mensen verlangen meer individuele ontplooiing in hun werk.
2) het bedrijf voelt de ernstige bedreiging vanwege de dienstensektor: geschoolde mensen zoeken bij voorkeur naar banen waar minder het zuivere loon doch prestige en prettige werkomstandighe- den gunstig zijn.
Door naamsverandering voor verschil- lende werkzaamheden en funktie-uit- breiding wil men dit ondervangen.
J. M. M. de Swart.
13
.vi¤!%o.
MARANATHA
TILBURG Liturgische agenda
De dagelijkse H Missen om 12 15 en de zondagse H Missen om 11 00 en 12 00 uur zullen dooigaan tot en met donderdag 24 december
In de Kerstnacht zal er om 24 00 uur (24 decem- ber) een Eucharistieviering worden gehouden in de studiokelder van het ,Eigen – Huis tot het mee vieren waarvan wij Hoogleraren, lectoren, docen- ten, studenten en alle aan de Hogeschool verbon- den personen met hun familie van harte uitnodi gen
Vanaf zateidag 26 december 2e Kerstdag tot en met ^ondag 3 januari 1965 zullen er geen H Mis- sen worden gelezen Met ingang van maandag 4 januari a s worden er weer Eucharistie lenngen in Uw Maranatha studentenparochie gehouden Mogen WIJ voor 1965 op Uw deelname rekenen” WIJ wensen U een Zalig Kerstfeest en een voor- spoedig 1965
V oor het kerkbestuui m th lam
Algemeen
De Engelse regering stelt in het kader van het Nederlands-Brits cultureel verdiag een tiental beur- zen ter beschikking
De duur van het verblijf is gesteld on maximaal 10 dagen
Inlichtingen Bureau Studentenbelangen
***
In overleg met het Bestuui van de Stichting Nostro rum Sanitas zal Pi of van Dooren vanaf 1 januari 1965 geen psychologische consulten meer verlenen m het kader van de regeling welke door genoemde Stichting m de sectoi van de Academiale Gezond heidszorg is getroffen
Studenten die behoefte hebben aan een psvcholo- gisch consult, dat zich in de betreffende regeling beperkt tot een globale diagnose en algemeen ad- vies, kunnen zich ook na 1 januari 1965 blijven
wenden tot Drs J M J M Wasser, per adres Gemeenschappelijk Instituut voor Toegepaste Psy- chologie en Beroepskeuze, Wilhelminapark 25, te- lefoon 24040
Het is gewenst, hoewel uiteraard niet noodzakelijk, tevoren overleg te plegen met de studentendecaan Het Bestuur van de Stichting zal in overleg met Prof van Dooren en de Heer Wasser nagaan, op welke manier op korte teimijn aan deze consulten een uitbreiding kan worden gegeven
Het Bestuur is Prof van Dooren zeer erkentelijk voor de wijze waarop hij gedurende meer dan 10 jaar de studenten op deze wijze terzijde heeft ge- staan
Prof van Dooren heeft overigens medegedeeld, dat hij uiteraard hulp wil blijven bieden, op de wijze waarop elke hoogleraar dit kan doen, wanneer hij door een student in verband met diens moeilijk- heden om raad wordt geviaagd
***
Maandag 18 januari zullen de colleges weiden hervat
***
De regering van Zuid Afuka stelt in het kader van het Nederlands Zuidafrikaans cultureel ver drag enige stipendia beschikbaar, voor afgestu- deerden die in 1965 in Zuid-Afiika wetenschappe- lijk werk willen vei richten
14
Mededelingen
Inlichtingen Bureau Studentenbelangen
***
Inhoudsopgave
Sociale Wetenschappen
7e JAARGANG 1964 INHOUD
Dr G A DE WIT
No 3 blz
PLAATS EN ACHTERGROND VAN DE FENOMENOLOGISCHE BENADERINGS- WIJZE IN DE AMERIKAANSE SOCIALE PSYCHOLOGIE 161
DRS H DE VRIES, SCI
DE PERSOON EN HET GEBRUIK VAN
DE WELVAA.RT 177
DRS J H G SEGERS
DE CONTRASTGROEPEN-METHODE,
nadere uitweiking en een tweetal toepassingen 194 MEDEDELINGEN 226 BOEKBESPREKINGEN 228 LITERATUUROVERZICHT 231 BINNENGEKOMEN PUBLICATIES 239
soies die bij de normale bestuurswisseling bij het
Bureau Senaat in casu de Heer de Bont ziin op- De Economische Faculteit heeft in haar laatst- gegeven Fen tussentijdse wijziging is met toege-
gehouden vergadering de volgende besluiten ge- staan
nomen betreffende de tentamen- en examen-rege- De tentamenregeling voor hen luidt oktober 2
Economie
hng voor het propaedeutisch- en candidaatsexamen
I HET PROPAEDEUTISCH EXAMEN
De faculteit heeft besloten voortaan voor de viei vakken van het propaedeutisch examen een pre- examen af te nemen en wel voor twee vakken rond Kerstmis en voor twee vakken rond Pasen De resultaten van dit pre-examen tellen mee vooi de einduitslag van het propaedeutisch examen
De faculteit verwacht hierdoor een gunstiger re sultaat bi] de uitslag van het propaedeutisch exa- men te bereiken
II HET CANDIDAATSEXAMEN
A SCRIPTIES
De faculteit heeft besloten de scripties los te kop- pelen van het tentamen, met dien verstande dat de scripties voor 1 mei moeten zijn ingeleverd
V oor het vak economie resp economische ge- schiedenis geldt dan dat binnen een week na af legging van het schriftelijk tentamen de student zal worden medegedeeld of het tentamen mede gezien de beoordeling van zijn scriptie, met voldoende of onvoldoende resultaat is afgelegd
Ten aanzien van het andere vak waarvoor een scriptie moet worden gemaakt, zal, indien de scriptie na het schriftelijk tentamen wordt inge- leverd, de uitslag zo spoedig mogelijk worden medegedeeld De faculteit meent dat door deze tegemoetkoming een zorgvuldige voorbereiding van de scripties mogelijk is
B EXAMEN
De schriftelijke candidaatstentamens zullen met een uitgesproken voldoende of onvoldoende wor- den gehonoreerd In het laatste geval moet het tentamen in zijn geheel woiden overgedaan
C De faculteit heeft de tentamenregeling voor de censores gewijzigd zoals hieronder aangegeven De- ze regeling kan uitsluitend gelden vooi die cen-
tentamens, januari 1 tentamen, mei 1 tentamen, juh 1 tentamen, oktober 1 tentamen
Het candidaatsexamen moet dan voor degenen die hiervooi m aanmerking komen uiterlijk m decem- ber van het vierde jaar worden afgelegd
Wat de werkstudenten betreft, nier meent de fa- culteit uitsluitend rekening te moeten houden met die studenten die een volledige werkkiing heb- ben Deze kunnen dan beschikken over maximaal een dubbele termijn Degenen die menen voor deze regeling in aanmerking te komen moeten via Bureau Senaat een volledig gemotiveerd verzoek tot de voorzitter van de faculteit richten
III ALGEMEEN
De faculteit heeft zowel voor de prooaedeutisrhe examens als voor de schriftelijke candidaatsten- tamens data vastgelegd, waarop deze examens resp tentamens zullen worden afgenomen
De propaedeutische examens worden afgenomen in de laatste volle week van de Keistvakantie, emd juni en in de laatste volle week van de grote va- cantie Hierdoor is het mogelijk gemaakt dat een- ieder bij de aanvang van het nieuwe collegejaar de colleges van het begin af kan volgen
De schriftelijke candidaatstentamens zullen voor 1965 als volgt worden afgenomen
Burgerlijk- en handelsrecht zaterdag 23 januari Organisatie van de onderneming
zaterdag 30 januari Economische geschiedenis zaterdag 22 mei
Algemene leei en geschiedenis der economie zaterdag 29 mei
Het candidaatsexamen wordt afgenomen emd juni 1965
Prof Dr H O Goldschmidt,
Secretaris van de Economische Faculteit
15
MEDEDELINGEN V AN DE REDAKTIE
In principe verschijnt het TŸburgse Hogeschoolblad om de veertien dagen, met uitzondering van de academische vakanties
Men wordt verzocht adreswijzingen en foutieve adressering tijdig aan de redaktie bekend te maken.
Kopie dient veertien dagen voor het verschijnen van het volgende num- mer in het bezit van de redaktie te zijn.
#c

Advertentie.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.