De maatschappij laat zich niet altijd vooruithelpen door wetenschappers

De maatschappij laat zich niet altijd vooruithelpen door wetenschappers

Universiteiten willen de maatschappij vooruithelpen met wetenschappelijke inzichten. Tilburgse wetenschappers laten zien dat het kan, maar dat het vooral erg moeilijk is. Wat wil het eigenlijk zeggen dat iets bewezen is, en wat moet een arts of sociaal werker daarmee? “De samenleving is vaak helemaal niet zo geïnteresseerd in wetenschap.”

Het woord was er ineens. Valorisatie, in 2005 nog ‘kennisvalorisatie’ en volgens Univers-columnist Tobias Reynaers het nieuwste modewoord dat ‘innovatie’, ‘internationalisering’ en ‘multidisciplinair’ achter zich liet. Er was een probleem in Nederland: er werd veel kennis ontwikkeld, maar die had te weinig maatschappelijke en economische meerwaarde. Universiteiten wisten wat ze te doen stond: valoriseren, munt slaan uit kennis.

Omstreeks 2016 werd valorisatie vervangen voor een veelzeggender woord: impact. Net als bijvoorbeeld de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Utrecht zet Tilburg University er nadrukkelijk op in. Er kwam een impactprogramma met drie grote thema’s waarop de universiteit wil bijdragen met inzichten en oplossingen: de veerkrachtige samenleving, de gezondheid en het welzijn van mensen en het creëren van waarde met data. Een veelgehoord voorbeeld dat aansluit bij het derde thema is het voedselprogramma van de VN. Bij een hongersnood wordt voedsel uit alle delen van de wereld bijeengebracht, om een dagelijkse maaltijd met minimale voedingswaarden op tafel te zetten tegen zo laag mogelijke distributiekosten. Met behulp van data en algoritmes uit Tilburg werden in Syrië naar schatting meer dan een miljoen mensen gevoed.

Naar andere voorbeelden is het even zoeken. De universiteit is een fabriek, er rollen doorlopend kennisproducten van de band. Maar die worden niet zomaar opgepikt door de maatschappij. Daarvoor is meer nodig. In de jaren negentig, weet Louise Blume, kwamen er in de medische wereld richtlijnen met aanbevelingen op basis van wetenschappelijk onderzoek. Zo zouden artsen altijd op de hoogte zijn en de beste behandelingen bieden. Ziekenhuizen zijn sindsdien toonaangevend in het evidence-based werken.

“We ondersteunen professionals bij de zoektocht naar wat werkt”

Uit het promotieonderzoek dat Blume ernaar verrichtte, en waarop ze 1 november 2017 promoveerde, blijkt echter dat ziekenhuisbestuurders worstelen met meer dan 2.000 richtlijnen. Het zijn er teveel, ze wijzigen te snel, ze zijn niet altijd toegankelijk en het is onduidelijk welke richtlijnen voorrang hebben. Ziekenhuizen moeten zich aan richtlijnen houden, maar slechts 42% van de bestuurders vindt dat haalbaar. En uit onderzoek van universitair hoofddocent participatie en re-integratie van mensen met psychische problemen Evelien Brouwers blijkt dat bedrijfsartsen de richtlijn Psychische problemen zelden gebruiken. Ze kennen de richtlijn slecht, weten niet hoe die te gebruiken of het is bijvoorbeeld teveel gedoe.

Misverstanden

“Het gebeurt nog teveel dat sociaal professionals een bepaalde aanpak kiezen omdat ze het altijd zo doen, of omdat iets heel aannemelijk klinkt,” zegt Renske van der Zwet. Ze heeft onderzoek verricht naar de implementatie van evidence-based practice in het sociaal werk, waarop ze 9 november 2018 is gepromoveerd. Ze zag dat er veel misverstanden zijn over wat evidence-based werken inhoudt. Het wordt dan moeilijk werknemers te overtuigen van het belang ervan, en wetenschappelijke inzichten daadwerkelijk te gebruiken. “Sommige grotere organisaties lopen hierin voorop.” Die stellen bijvoorbeeld onderzoekers aan om kennis in de eigen burelen te verspreiden, of werken samen met universiteiten of hogescholen. “Voor de veelal kleinere organisaties is dat vaak niet haalbaar.”

Van der Zwet denkt niet meteen aan richtlijnen zoals uit de medische wereld, om theorie en praktijk beter op elkaar te laten aansluiten. “Ik denk dat het niet zo werkt, met alleen richtlijnen ben je er nog niet.” Wel erkent ze dat een centrale databank, met daarin actuele informatie over de effectiviteit van sociale interventies, ondersteunend kan werken. Bij Movisie, waar Van der Zwet werkt als onderzoeker, onderhouden ze zo’n databank. “Zo ondersteunen we professionals bij de zoektocht naar wat werkt.” Maar die professionals moeten maar net weten dat zo’n databank bestaat, en kunnen er niet altijd mee uit de voeten.

Moet de wetenschapper de praktijk betrekken bij het maken van richtlijnen en andere interventies, zodat er meer draagvlak voor is? Zoals hoogleraar economie Lans Bovenberg samenwerkt met leraren economie, om het onderwijs op middelbare scholen te hervormen? Het antwoord is: ja. Maar dat gebeurt al, zegt hoogleraar Effectiviteit Individuele Preventie Ien van de Goor. Net als patiënten worden artsen betrokken bij het opstellen van richtlijnen. En die zijn niet dwingend. “Richtlijnen zijn niet één op één bij elke patiënt of in elke situatie toepasbaar. Artsen moeten rekening kunnen houden met hun ervaring en de kenmerken van de patiënt of de situatie.”

Generiek

Meedenken alleen is kennelijk niet genoeg. Wat artsen volgens Van de Goor vooral aangeven, en wat kan frustreren, is dat onderzoek behalve grondig vooral ook generiek is. “Er is vaak onderzoek gedaan onder gezonde blanke mannen tussen de twintig en veertig. Veel medicatie is bijvoorbeeld niet bij kinderen getest.” Om niet te spreken over mensen met een andere etniciteit of meerdere gezondheidsproblemen.

De medische praktijk is wel flink versterkt met wetenschappelijke kennis. En in haar eigen onderzoek binnen de publieke gezondheid zag Van der Goor ook dat er maatschappelijke resultaten geboekt kunnen worden. Zo heeft ze met één van haar promovendi onderzocht hoe ziekteverzuim op middelbare scholen teruggedrongen kan worden. “Schooluitval is een groot risico om geen diploma te halen.” Kansen op de arbeidsmarkt worden gefnuikt en daarmee neemt de kans op een lagere levensverwachting toe. Kinderen die verzuimen wegens ziekte hadden scholen vaak op de radar, maar bij meer verborgen problemen die voortkomen uit pesterijen of problemen thuis, was dat minder het geval. Onderzocht is wat er gebeurde als de jeugdarts ook met deze laatste groep kinderen en hun ouders het gesprek aanging en zorgde voor passende hulp. Er bleek veel winst te behalen. “Het verzuim werd teruggedrongen en de vooruitzichten van de kinderen verbeterden.”

“GGD-jeugdartsen kwamen met het idee,” zegt Van de Goor. Wetenschappers zitten niet meer in de ivoren toren maar trekken samen op met de praktijk. Bij het wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn Tranzo werken ze vanuit academische werkplaatsen, waar theorie en praktijk samengaan. Bang dat wetenschapper hun autonomie verliezen, zijn ze niet. Ze vinden het vanzelfsprekend om zo te werken. “Aan de universiteit hebben we toegang tot veel wetenschappelijke kennis, en groepen die meer fundamenteel onderzoek doen. Wij vragen ons af hoe we dat kunnen combineren en de brug kunnen slaan naar organisaties in de praktijk.”

“Om te innoveren heb je veel draagkracht, slagkracht en kapitaal nodig”

Daar weet Inge Bongers, hoogleraar evidence based management van innovatie, alles van. Ze doet onderzoek op het grensvlak tussen sociale en technologische innovaties. Technologisch omdat deze innovaties een impact hebben op mensen, sociaal omdat ze mensen nodig hebben om van de grond te komen. “Vaak begint het met een leuk idee,” zegt Bongers. Daarvan komt een prototype en een pilot, dat getest wordt op gebruiksvriendelijkheid, toepasbaarheid en bruikbaarheid. Het prototype wordt doorontwikkeld en geëvalueerd op effectiviteit. Daarna wordt er geïmplementeerd en opgeschaald.

“Uiteindelijk moet er echt een verandering zijn in hoe we werken en leven. Het leuke idee is pas een innovatie als je het niet kan wegdenken.” Om de kans op succes te vergroten, zegt Bongers, is het zaak om samen te werken met partners zoals bedrijven en gemeenten, maar ook met de beoogde gebruikers van de innovatie, zoals patiënten of burgers. “Het is belangrijk betrokken partijen er in een zo vroeg mogelijk stadium bij te betrekken. Je hebt veel draagvlak, slagkracht en kapitaal nodig.”

Handen wassen

Er kan wat bereikt worden. Bongers noemt het handen wassen in ziekenhuizen om de verspreiding van ziektekiemen tegen te gaan. Lange tijd werd het gezien als ridicuul, en voor het drukke ziekenhuispersoneel was het teveel gedoe. Inmiddels hangen er overal pompjes met desinfecterende gel en wordt het als normaal gezien om te doen. Uit haar eigen praktijk haalt ze de Agenda Sociaal van de Gemeente Tilburg aan, die dit jaar is opgesteld met wetenschappelijke inzichten en methoden. “Praktijk en onderzoek gaan hier hand in hand.”

“Er is veel behoefte om het vakgebied te professionaliseren”

Bongers geeft toe dat het “heel erg moeilijk” is om van een idee tot een innovatie te komen, meestal lukt het niet. Ien van de Goor valt zelfs even stil, als haar gevraagd wordt hoe vaak een wetenschapper impact heeft. “Voor ons gaat dat erom hoe je een resultaat overgedragen krijgt.” In Noord-Brabant kunnen er fantastische resultaten geboekt worden met, bijvoorbeeld, het terugdringen van verzuim op middelbare scholen. Daarmee is de wereld nog niet gewonnen. “In andere regio’s willen scholen en gemeentes de nadruk ergens anders op leggen, bijvoorbeeld op het tegengaan van eenzaamheid en depressies.” Van de Goor wijst erop dat er nu eenmaal verschillen zijn tussen bijvoorbeeld stad en platteland, Limburg en Groningen. “Dat is misschien niet zo erg, we moeten er aan wennen. Om impact te hebben moet een interventie aansluiten bij de situatie en context.” Om toch te voorkomen dat het wiel steeds helemaal opnieuw wordt uitgevonden, denkt ze aan interventies die regio’s op maat kunnen maken. “Misschien moet je het wiel overhandigen, en ze er zelf de spaken in laten zetten.”

De wetenschappers van Tranzo staan voorop in de missie om impact te hebben. Maar niet alleen zij hebben die ambitie, of worstelen er soms mee. “In het ziekenhuis kan wetenschappelijke kennis vaak heel direct vertaald worden, in ons vakgebied is dat minder,” zegt onderzoeker geestelijke verzorging Renske Kruizinga van de faculteit theologie. Het wordt wel nagestreefd. In november van dit jaar werd het Universitair Centrum voor Geestelijke Verzorging opgericht, om het vakgebied te versterken.

Beste chirurgie

Al sinds 2015 onderzoeken 55 geestelijk verzorgers en 10 wetenschappers in het Case Study Project wat goede praktijken van geestelijke verzorging zijn. Gesprekken met patiënten in de zorg, bij justitie en bijvoorbeeld defensie worden besproken en geanalyseerd. “Er wordt gekeken wat goede voorbeelden van geestelijke verzorging zijn, wat de kern is van het vak, hoe het beter kan.” Opgedane inzichten zijn terug te zien in de praktijk van de betrokken verzorgers.

Er zijn plannen om een interventie te ontwikkelen en te toetsen, binnen de geestelijke verzorging in de eerste lijn. “Er is veel behoefte om het vakgebied te professionaliseren en ervoor te zorgen dat kennis in de praktijk gebruikt wordt.” Dat de praktijk weerbarstig is en niet alle geestelijk verzorgers staan te juichen bij evidence-based onderzoek, heeft Kruizinga al ondervonden. “Chirurgen zeiden eerst ook dat ze niet mee hoefden te doen aan onderzoek naar wat de beste chirurgie is. Maar als uit onderzoek blijkt dat sommige dingen betere werken dan andere, denk ik dat we daar naartoe moeten.”

[caption id=”attachment_120096″ align=”alignnone” width=”100%”> Beeld Vingena Mal/Hollandse Hoogte

Ook in de rechtswetenschap wordt de vraag gesteld wat de verhouding tussen theorie en praktijk moet zijn. Een rechtswetenschapper bestudeert rechterlijke uitspraken en wet- en regelgeving en reflecteert daarop. Directe invloed op de praktijk is er niet, of die is niet zichtbaar, volgens hoogleraar bestuursrecht, markt en data Johan Wolswinkel. Maar indirect kan een wetenschapper een stempel drukken op het recht. “Een paar keer per jaar vraagt de Raad van State aan de advocaat-generaal (AG), die we sinds een jaar of vijf hebben in het bestuursrecht, welke kant de rechtsontwikkeling op moet.” De AG bestudeert onder meer de wetenschappelijke literatuur en komt op basis daarvan tot een conclusie, die doorwerkt in de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter. De wetenschap kan zo een weerslag vinden in uitspraken over bijvoorbeeld het vluchtelingenbeleid of leenstelsel. Maatschappelijker kan bijna niet.

Cherry picking

Niet op alle vlakken van het recht wordt er belangstellend geluisterd naar de wetenschap. De Nederlandse overheid moet bij het maken van wetten toetsen of die uitvoerbaar en handhaafbaar zijn, maar in zijn oratie uit 2008 stelde hoogleraar theorie en methode van wetgeving Rob van Gestel al dat dit onvoldoende gebeurt. Er wordt vooral gezocht naar draagvlak en bevestiging. ‘De toelichting bij wetten (…) lijkt vaak meer een “memorie van toewijding”, dan een verantwoording van keuzes op basis van onderzoek.’

“Je kan mensen niet dwingen om inventief, vasthoudend en nieuwsgierig te zijn”

Het zou anders moeten. Van Gestel bepleit wetten die niet gebaseerd zijn op meningen, maar op wetenschappelijk bewijs. Al gaat het zelfs dan geregeld mis. Een reëel gevaar is cherry picking, het uit de boom van de wetenschap plukken van bewijs dat het eigen standpunt rechtvaardigt, terwijl tegenbewijs genegeerd wordt. Bovendien wordt in het recht vaak de waarheid gezocht met deskundigenoordelen en getuigenverklaringen. In de medische wereld of de sociale wetenschappen gaat het eerder om waarschijnlijkheidskennis, de kans dat een gevonden resultaat niet op toeval berust. Daar kan een jurist niet of nauwelijks mee overweg.

Sinds zijn oratie is er volgens Van Gestel nauwelijks iets veranderd, al is er wel meer geld gekomen voor evidence-based beleid. Goed nieuws is dat niet per se. Op een congres sprak Van Gestel onlangs met “een valorisatiegoeroe” die een hoger functionaris van UNESCO citeerde. Die wilde van wetenschappers “geen verklaringen meer horen over de oorzaken van armoede en honger.” Alleen voor concrete oplossingen zou UNESCO de portemonnee nog trekken. Maar “de samenleving is vaak helemaal niet zo geïnteresseerd in wetenschap,” denkt Van Gestel. Bovendien vindt hij het een simplistische gedachte, dat wetenschappers op bestelling problemen kunnen oplossen. Een idée fixe.

Beslissingen baseren op bewijs, prima, maar de alomtegenwoordige nadruk op maatschappelijke impact gaat Van Gestel te ver. “Wetenschappers worden gedwongen onderzoek te doen naar thema’s, die door anderen voor ze bedacht worden.” In plaats van de eigen neus te volgen, lopen ze achter potten met geld aan. Dit vindt hij zorgwekkend. “Je kan mensen niet dwingen om inventief, vasthoudend en nieuwsgierig te zijn.” En laat dat nu net de eigenschappen zijn die zo vaak tot wetenschappelijke doorbraken leiden.

Advertentie.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.