De Club van Rome: Daar komen de corpsballen!

Ons hoofdkwartier is een tafeltje in de verste hoek van de koffiekamer. Misschien loop je er wel eens langs. We hebben de universiteit al een paar keer om een eigen kamer voor De Club van Rome in gebouw E gevraagd, maar de rector zegt steeds maar dat hij er nog over na moet denken. Misschien heeft het er iets mee te maken dat de Club door de universiteit nooit als vereniging is erkend, omdat we overwegend (zeer) passieve leden hebben.
Het heeft iets armoedigs. Sterker nog: het ís armoedig. We kunnen er niet eens posters ophangen, laat staan er een computer of telefoon neerzetten. Bovendien ligt onze kamer dikwijls vol met broodkruimels en boterhamzakjes.
Vandaag leverde het een probleem van een heel andere orde op. Toen we in de pauze wilden gaan vergaderen, bleek ons tafeltje reeds bezet te zijn door een groep snotjongens. Ze waren, aan de embleems op hun nette jasjes te zien, duidelijk van de een of andere studentenvereniging. Dit kon problematisch worden.
“Hee jongens”, begon Benjamin, “Ik wil niet moeilijk doen, maar dit is eigenlijk zo’n beetje ons tafeltje…”
“Jij houdt je mond, rot-knor!”, zei een van de snotjongens, “En je spreekt me aan met ‘meneer de assessor’, begrepen?”
“Ook dat nog”, zuchtte ik, “Corpsballen.” Ze waren met zijn vieren en ik betwijfelde dat we ze in een gevecht konden hebben. Zelf zou ik het niet meemaken en me bij de eerste klap die werd uitgedeeld naar de andere kant van de koffiekamer haasten. Zelfbehoud voor alles.
“Oh, ben ik een knor?” Benjamin lachte ongemakkelijk. “Bedankt voor dat compliment, jongen. Varkens zijn immers bijzonder intelligente dieren.”
“Hier met je varkens!” Meneer de assessor nam een grote hap van zijn boterham met ham, kauwde met zijn mond open.
Benjamin trok bleek weg. Nico schopte de bal in zijn ballen. Daarna sloegen we op de vlucht.

Er zat niets anders op dan onmiddellijk bezwaar aan te tekenen bij de rector.
“Ons hoofdkwartier is ons afgenomen door de cast van ‘Feuten!’”, jammerde Benjamin, “U moet iets doen.”
“Het is belachelijk”, deed ik een duit in het zakje, “Deze universiteit heeft niet eens een studentencorps!”
De rector keek verongelijkt. Eerst dacht ik dat dat was omdat hij met ons meeleefde maar later bedacht ik dat we min of meer zonder afspraak waren komen binnenvallen terwijl hij in gesprek zat met de rectoren van een stuk of drie grote universiteiten in Nederland. Het was wellicht onder druk van deze heren dat de rector wat inschikkelijker was dan gebruikelijk.
“Dat is een ongewenste situatie”, zei een Amsterdamse rector.
“Je weet hoe het is met die corpsstudenten”, zei de rector van Leiden, “Tuig, stuk voor stuk.”
“Okee dan”, zuchtte de rector van Tilburg. Hij toetste een nummer in op zijn telefoon, sprak in de hoorn. “Peter, ik wil dat de Club van Rome een werkruimte krijgt in gebouw E. Dank je.” Hij hing op, lachte verontschuldigend naar de andere rectoren. “Nu zouden we graag ons gesprek voortzetten.”
Toen we weer buiten stonden, regende het ‘high-fives’.

Een paar minuten later stonden we bij onze spiksplinternieuwe werkkamer. Een dikkig meisje zat al achter een computer. Kennelijk had ze de kamer ook voor ons ingericht. Er stonden al enkele bureaus en kasten, en aan de muur hingen posters voor activiteiten. Het waren alleen niet ónze activiteiten.
“Ben jij onze secretaresse of zo?”, vroeg Benjamin.
Ze trok een lelijk gezicht. “Ik? Ik ben de voorzitter van studentenbelangenvereniging Cosinus.”
“Opgedonderd”, zei Nico, die posters met onze naam er op aan de muren begon te plakken, “Deze kamer is nu van De Club van Rome.”
“Oh, zijn jullie die lui waar de rector over belde?”, zei ze minzaam, “Nou, deze kamer is niet alleen van De Club van Rome, hoor. Je deelt hem met ons, met studentenskisportvereniging ‘We willen de ijsbeer zien’ en met ‘Flimvereniging Cinema’.”
“Bedoel je niet filmvereniging?”
“Nee…”, zei een verslagen ogende jongen die kwam binnenlopen met een stapel dvd’s in zijn handen somber, “Typfouten zijn erg moeilijk te verbeteren als ze eenmaal in de oprichtingsstatuten zijn opgenomen…”
Ik haalde mijn schouders op. “Ach… Het is beter dan niets.” En dus persten we ons het benauwend kleine kamertje in.
“Uitstekend.”, zei Benjamin opgewekt, “Er zijn hier veel minder feuten.”

Advertentie.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.