De Club van Rome: Vuile handen
Benjamin en ik zaten in de problemen. In het toilet achter ons lag een kolossale drol die zich niet liet wegspoelen maar aan de andere kant van de deur wachtte de belangrijkste man van de universiteit, en hij had dit toilet nodig.
“Nog even, meneer de rector, ik ben bijna klaar.”, riep ik terug.
“Hij heeft niet de hele dag”, werd er geantwoord.
“Ik moet zo direct naar een zeer belangrijke vergadering op deze verdieping”, klonk de stem van de rector, “Zou u kunnen opschieten daarbinnen?”
“Maak haast, maak haast…”
“Een soort blik en veger…”, mompelde Benjamin, “Waar zou ik die kunnen vinden?”. Hij was veel te kalm terwijl ik met uiterste krachtsinspanning probeerde te voorkomen dat de deur werd opengeduwd. Het voelde alsof ze aan de andere kant met drie man stonden te duwen.
“Benjamin, ik ga dit niet lang meer volhouden. Spoelen, jongen, spoelen.”
“Nee… Dat nooit… Laat me nadenken.”
Ik kon het niet helpen. Ze bestormden de toiletruimte. Ik werd met deur en al achteruit geschoven. Benjamin slaakte een kreet en sloot zich met de drol in het toilethokje op. Peter Otterbatser, de secretaris van de rector, was als eerste binnen. “Jij schurk! Waarom blokkeerde je de deur?”, wilde hij weten.
“Ik sta hier al een half uur te wachten tot het toilet vrij komt”, loog ik, “Het is niet eerlijk dat de rector eerst mag.”
“Zo werkt het nu eenmaal.”, zei Otterbatser. Hij bonsde op de deur van het hokje. “Opschieten!”
“Ga weg!”, riep Benjamin vanuit het hokje, “Ik ben hier nog wel even bezig.”
“Ik weet het goed gemaakt.” Otterbatser haalde een schroevendraaier uit zijn broekzak en begon aan het slot te sleutelen. Na een paar seconden had hij het slot opengepriegeld, en trok het deurtje open. “Ik heb je, booswicht.” Naar achteren riep hij: “Het toilet is vrij, eerwaarde.”
Benjamin kwam met een rood gezicht naar buiten. Hij schermde de toiletpot af. “Je wilt het niet zien.”
De rector baande zich een weg naar voren en staarde geschokt naar de immense drol in de toiletpot. “Wat heeft dit te betekenen?” Hij trok wit weg.
“H-het spijt me, eerwaarde”, stotterde Benjamin, “H-het was n-nooit mijn bedoeling om…”
Ik improviseerde. “Het is mest.”
De rector trok zijn wenkbrauwen op. “Mést?”
“Mest. Het is een experiment.”, zei ik, “Een Leonardo-project in opdracht van ehm… de hoogleraar agrarisch recht. Hij heeft De Club van Rome gevraagd om het een en ander voor hem na te gaan betreffende… mest.”
“Mest…”, zei Peter Otterbatser ongelovig.
“Hébben wij een hoogleraar agrarisch recht dan?”, peinsde de rector.
“Maar natuurlijk! Gunther Quatschwasser, een befaamd Duits ecoloog. Van het departement ‘Recht en duurzaamheid’. Hij heeft ons de opdracht gegeven een nieuwe irrigatiemethode te ontwikkelen voor ehm… dode akkers in de Flevolanden. Deze… drol is een proef. Een project.”
“Hmm… En wat is de uitkomst van jullie project?”, wilde de rector weten.
“Dat de uitwerpselen van mensen wellicht een alternatief vormen voor relatief dure en milieuonvriendelijke kunstmest.”, verzon ik, “Professor Quatschwasser zal tevreden zijn.”
“Ach zo…” De rector haalde zijn ogen van de drol en keek me onderzoekend aan. “Kunstmest, he? Nou ehm… Ik wens jullie veel succes met je onderzoek.” Hij keerde zich om naar zijn secretaris. “Kom Peter, er moet ergens in dit gebouw nog wel een ander toilet te vinden zijn.”
Hij vertrok, met nog een laatste argwanende blik over zijn rug. Ik zou nooit weten of hij ons verhaal had geloofd, of dat hij het simpelweg beter en gemakkelijker vond om rechtsomkeert te maken en deze belachelijke ontmoeting maar te vergeten.
Benjamin en ik bleven achter. “Eureka!”, riep Benjamin ineens. Hij greep een Univers van de dichtstbijzijnde stand. Met de opgerolde krant liep hij terug naar het hokje. “Deze dingen zijn óveral goed voor…”
Een paar seconden later hoorde ik een enorme, geruststellende plons.