De Club van Rome: Gruis en hitte
We gingen op ziekenbezoek bij onze goede vriend Edje, die met nierstenen in het ziekenhuis lag. Hij lag nog na te zieken van de aanslag die de niersteenvergruizer op zijn lichaam had gepleegd. Ik benijdde hem niet, zeker niet toen ik constateerde dat hij een kamer deelde met een verzameling maatschappelijke verschoppelingen. In het bed aan zijn rechterkant lag de dikste man die ik ooit had gezien, terwijl in het bed tegenover hem het uitgemergelde karkas van een drugsverslaafde lag te kuchen.
“Hoe gaat het nu?”, vroeg ik.
“Ik moet vooral veel drinken.”, zei Edje, “Dat is de beste manier om te voorkomen dat die stenen ooit terugkomen.”
We waren met zijn tweeën naar het Twee Steden ziekenhuis gegaan, maar Kathleen was afgehaakt om de dienstdoende zuster in te peperen dat continue hartbewaking teveel stroom kostte en dat ze te liberaal was met het water voor het sponsbadje.
“Tja, het is me wat. Het ziekenhuis, bedoel ik.”, zei ik. Naast De Club van Rome had ik niet bijzonder veel met Edje gemeen. Ik wist dat hij twee masters had gevolgd, maar om welke twee masters het ging, vergat ik telkens weer. Dus hadden we het maar over De Club. “Het is een interessante week. We zijn weer met ledenwerving bezig. Op zoek naar mensen die het linkse ideaal delen. Te weinig studenten zijn met duurzaamheid bezig.”
De dikke man in het bed naast Edje snoof. Ik besteedde er geen aandacht aan.
“Het is alsof ze niet wíllen dat er over vijftig jaar nog een aarde is om van te genieten.”, vervolgde ik.
Nu barstte de man in lachen uit. “Ha! De heren hebben linkse hobby’s!”
De term ‘linkse hobby’ was vaak al genoeg om me iemand te laten stompen, maar deze man lag in het ziekenhuis, dus kalmeerde ik mijn jeukende vuisten. “Pardon? Hebt u iets op ons gesprek aan te merken?”
“Dat heb ik zeker”, zei de dikke man. Hij richtte zich op, in al zijn blubberige vetheid. “Ik vraag me af of jullie de laatste berichten wel hebben meegekregen. De aarde maakt het prima en ‘global warming’ is een hoax.”
“Dat is niet bewezen.”, zei ik.
“Het is ook niet bewezen dat er wél sprake is van ‘global warming’”, zei de dikzak, “Wie stelt, bewijst.”
“Er zijn bewijzen.”, zei ik.
“Die zou ik dan graag zien.”, zei de bolle. Hij stak zijn worstenvingers gretig naar voren. “Hup, laat maar zien! Waar zijn ze?”
“Ik heb ze nu natuurlijk niet bij me… en ik vind dit geen leuk gesprek.”, zei ik. Ik wendde me weer tot Edje. “Hoe reageerde je familie eigenlijk op de nierstenen?”
Dikkie Dik lachte boosaardig. “Heel verstandig. Ga elke redelijke discussie uit de weg.”
Ik werd rood. “Ik denk dat ik even naar het toilet ga. Excuseert u mij.”
Op de gang vond ik de dichtstbijzijnde thermostaat, die ik zo ver mogelijk open draaide, naar de dertig graden. Nadat ik op het toilet mijn ding had gedaan, keerde ik terug Edje’s kamer in, waar het in korte tijd behoorlijk warm was geworden.
Edje had zijn deken afgeworpen, en de dikke man lag te zweten in zijn bed. De junk was uitgeteld.
“Het… is… hier… warm…”, hijgde de gewichtige, “Zet de verwarming eens wat lager.”
Ik liep de gang op. “Hij staat op de laagste stand.”, zei ik, “Volgens de warmteregelaar is het hier niet meer dan 15 graden.”
“15… graden…? Bespottelijk!”, hijgde hij, “Het is hier minstens 45.” Golven zweet stroomden als tsunami’s over zijn voorhoofd.
“Ik weet het ook niet.”, zei ik, “Hee… Wácht eens even! Het zal ‘global warming’ wel zijn.”
“Wat? Hoe…?” Op slag ging de dikke man rechtop zitten, veegde het zweet weg. “Het valt wel mee.”, zei hij, “Ik voel… niets meer. Het gaat… al een stuk… beter.”
Met een triomfantelijke glimlach ging ik weer naast Edje zitten. “Over die nierstenen dus… Zeg, is het erg als ik mijn trui uit trek?”