Club v. Rome: Bezuinigingsblues
“Naar het centrum, graag.”, zei Benjamin. We zouden die middag een lezing bijwonen over sluipmigratie van pinguïns in theater de NWE Vorst.
“Het centrum?” De chauffeur van de overvolle bus die wij betraden lachte bulderend en controleerde onze strippenkaarten niet eens.
“Hmmm… Dit zal wel een nieuw beleid zijn…”, zei Benjamin vlug, “Oeh, achteraan is nog plaats als we vlug zijn!”
“Weet je zeker dat dit de juiste bus is?”, vroeg ik terwijl ik hem naar een vrije plaats vlak achter de toiletten volgde. Daar was nog zoiets: hoeveel stadsbussen hadden toiletten?
“Ja. Jazeker. Ik neem deze bus elke dag van en naar de universiteit.”
“Vertrekt hij elke dag vanaf de campus en niet, wat zeg maar logisch zou zijn, vanaf de bushalte?”
“Dat weet ik niet. Het is niet belangrijk. Laten we van de rit genieten.” Hij staarde het raam uit. Ik keek eens om me heen. De bus stroomde vol met studenten, die elkaar bijna allemaal leken te kennen. Ze verkeerden in een baldadige stemming en maakten opmerkingen als ‘We gaan ze een poepie laten ruiken’ en ‘Die vermaledijde staatssecretaris moet niet denken dat hij in onze kennis kan snijden’.
Ik dacht er het mijne van.
“Dit is niet Tilburg-Centrum”, zei ik, terwijl we langzaam maar zeker de stad uit reden.
“Nee… eh… typisch…”, zei Benjamin, “We zullen het even uitzien.”
Pas toen we de provincie eenmaal uit waren en al lang en breed op de snelweg zaten, wilde Benjamin toegeven dat dit wellicht niet de bus naar Tilburg-Centrum was.
“Tja, dit is apart. Misschien moet ik het even aan de chauffeur vragen.”, zei Benjamin aarzelend. Hij bleef desondanks zitten.
“Nou, ga dan.”, zei ik.
Een diepe zucht. “Ik zal eerlijk tegen je zijn”, besloot hij, “Want ik respecteer je teveel om tegen je te liegen. Er is vanmiddag geen presentatie in De Vorst. In plaats daarvan zijn we nu onderweg naar Den Haag, om te protesteren tegen de bezuinigingen van de monsterlijke Halbe Zijlstra.”
Ik was geschokt. “Dat heeft helemaal niets met de Leonardos te maken, noch met de kleur Groen.”
“Er is een indirect verband”, mompelde Benjamin, “Het wordt voor onze Club veertig keer zo lastig om nieuwe leden te vinden als iedereen binnen vier jaar moet afstuderen.”
“Dat is een zéér indirect verband.”
“Er is nog meer.” Zijn ogen bewogen zich nerveus naar het voorste deel van de bus. “Er is daar een meisje waarop ik indruk wil maken en eh… ik heb een wingman nodig.”
“Ík ben de wingman? Mooi niet! Je bent vleugellam, maat!”
“Kijk dan… Daar zit ze…”, zwijmelde Benjamin, wijzend naar een meisje een paar plaatsen voor ons. Ik herkende haar als ene Anoek, die een paar dagen eerder van ons sollicitatiegesprek was weggestormd.
“Ik moet haar aandacht trekken.”, zei Benjamin, “Haar terugwinnen voor ons groene doel.”
Ergens achterin hieven enkele studenten een strijdlied aan. “Halbe, Halbe, alles is voorbij!”, zongen ze. Ze hadden er duidelijk plezier in. Voor de meeste studenten bleef dit natuurlijk een door de universiteit gesponsord snoepreisje.
“Wat ga jij vanmiddag doen?”, hoorde ik een meisje vlak achter ons vragen.
“Naar het Binnenhof”, antwoordde haar buurvrouw, “En daarna lekker een middagje shoppen.”
“Dat gezang brengt me op een idee”, zei Benjamin. Hij stond op. “Luister goed allemaal. Ik ken ook nog een liedje!” Hij begon aan een vreselijke a capella versie van Bob Dylans ‘Blowin in the wind’. “How many rooooooooooads must a maaan walk down…” Zijn zangstem was veel te hoog en meisjesachtig om een overtuigende Dylan te zijn.
Om ons heen begonnen onze medepassagiers te morren. “Kan die mafkees zijn mond niet houden?” Uit plaatsvervangende schaamte verborg ik me achter een gordijn.
“Zeg tegen die idioot dat hij zijn muil houdt”, riep de buschauffeur, “Ik kan de radio niet eens horen. Als je nu niet ophoudt, maak ik rechtsomkeert!” Maar Benjamin hoorde hem niet, zong door, zijn ogen gesloten, verloren in hogere sferen. Pas toen de bus op de vluchtstrook tot stilstand kwam, schrok hij op. “Wat? Zijn we er al?”
Langs de A16 werden Benjamin en ik tot opluchting van onze medereizigers uit de bus gezet. De buschauffeur gaf ons het advies in de tegenovergestelde richting terug te liften en zei dat hij ons nooit meer in de buurt van zijn bus wilde zien. Het bleek dat we die dag nog een hoop ‘roads’ naar huis hadden te belopen…