Het studentenleven in de oudheid
In de reglementen van deze universiteit schijnt sinds kort een artikel te zijn opgenomen waarin is bepaald dat als er een studiedag, symposium, colloquium, workshop of iets dergelijks wordt georganiseerd, ik moet worden uitgenodigd om daaraan op enige wijze mijn medewerking te verlenen. Als ik daar tenminste prijs op stel. Ik stel hier bijna altijd prijs op. Dit in verband met de flessen wijn, boekenbonnen en andere giften die mij dan ten deel vallen. En zo heeft het kunnen gebeuren dat ik morgenavond als voorzitter ga optreden op een symposium georganiseerd door de Tilburgse roeivereniging Vidar. Het onderwerp van dit symposium heeft iets van doen met “de student” en de mogelijkheden en onmogelijkheden van deze bevolkingsgroep om de aangevangen studie te combineren met het hebben van een bijbaan, het beoefenen van een sport, het onderhouden van een sociaal leven, alsook het volgen van colleges en het deelnemen aan tentamens en hertentamens, verlengde mondelingen inbegrepen.
Ik ben natuurlijk uitermate geschikt om op dit symposium als voorzitter op te treden. Dit allereerst omdat ik vroeger zelf ook wel eens in een roeiboot heb gezeten. Sterker nog: toen ik beginnend docent was heb ik zelfs een keer in een van de schuiten van Vidar mogen roeien, samen met wat lotgenoten en onder begeleiding van een stuurman die ons allerlei nautische bevelen toeriep. Nu eens stuurboord. Dan weer bakboord. En bijna overboord. De oudere lezers herinneren zich wellicht nog het ongeluk met de rijnaak op het Tilburgse kanaal. Wat heeft een rijnaak dan ook op een Tilburgs kanaal te zoeken? Ik ga toch ook niet op de Rijn roeien. Te meer niet omdat ik sindsdien een levenslang vaarverbod opgelegd heb gekregen. Maar goed, daar gaat het nu niet om, want het symposium gaat zich gelukkig op het droge afspelen.
Wat mij verder zo geschikt maakt om de rol van voorzitter te vervullen, is het gegeven dat ik zelf vroeger ook student ben geweest. Lang geleden weliswaar, maar toch, ik weet het me nog goed te herinneren. Dat waren nog eens tijden. Er waren nog geen lap tops, er waren nog geen iPads en iPods, nog geen mobieltjes, smartphones, Blackberries, Cranberries of andere berries. Noodgedwongen moesten wij dus wel opletten tijdens de colleges. Dit bleek een enorm voordeel op te leveren bij het voorbereiden van de colleges, dat wij altijd achteraf deden. Bij het achteraf voorbereiden van de colleges wisten wij nu precies welke passages uit de verplichte literatuur voor ons van belang waren. Deze passages werden bovendien slechts globaal bezien. Wij stelden ons namelijk op het standpunt dat studieboeken nimmer gelézen mochten worden. Daar waren immers leesboeken voor. Bovendien waren wij erg zuinig op onze studieboeken want die waren duur genoeg.
Dit alles leverde ons studenten een enorme tijdwinst op. Ik had ruim voldoende tijd om er een baantje op na te houden. En een vriendin. Op sommige momenten had ik zelfs zo veel tijd dat ik er diverse baantjes op na kon houden. En diverse vriendinnen. Ook hierbij wist ik extra tijdwinst te boeken aangezien het baantje dikwijls bestond in het ophalen van glazen in een lokale tapperij, in welke gelegenheid ik dan tevens mijn vriendin (of althans een vriendin) placht te ontmoeten. Ook deed ik in dat café gelijktijdig aan sport, namelijk darts, ofwel darten zoals dat in de volksmond heet. Zo zie je maar: het is allemaal een kwestie van efficiënt je tijd indelen, dan kun je alles met elkaar combineren. Eerlijkheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat ik toen ik ging afstuderen, wat meer tijd heb moeten vrijmaken voor het schrijven van mijn scriptie. Dus toen was ik weer vrijgezel.