De econoom
“Je zult toch ook wel positieve ervaringen met het milieu hebben?”, drong ik aan maar de economiestudent op wie Aarsmans camera gericht was bleef stug volhouden dat het milieu hem gestolen kon worden.
“Ik heb er niets mee. Ik wíl er niets mee hebben. Ik ben een econoom. Wij geven niets om dieren en planten. Wat kan mij de natuur schelen?” Deze econoom, een willekeurig gekozen testsubject, was zo snood in zijn opvattingen dat hij de liefdesbaby moest zijn van alle milieuhaters die ik ooit had ontmoet. Hun DNA was in al zijn slecht doordachte uitspraken terug te vinden.
“Nou doe je het er gewoon om”, zei ik, “Je stelt je aan. Je klinkt alsof het milieu je familie vermoord heeft en je hond een schop heeft gegeven.”
“Ik heb er toch geen last meer van als er een paar kamsalamanders uitsterven?”
“Nee, maar je kinderen wel.”
“Mijn kinderen hoeven niet met salamanders te spelen. Die geef ik computerspelletjes en racewagens.”
“Dat is een ontzettend egoïstische school van denken.”
Dit bleek een pittig verhoor. We hadden ons teruggetrokken in een van de lokalen in die Escher-esque nachtmerrie van een gebouw P, waar ik had plaatsgenomen achter een lessenaar. Het interviewsubject zat achter een bankje en Arend Aarsman, mijn cameraman, liep olijk in- en uitzoomend door het lokaal, voortdurend op zoek naar een nieuwe invalshoek. We waren van plan een documentaire te maken, ter lering en vermaak, over hoe de gemiddelde Tilburg University-student meer voor het milieu kon doen. Dan moest zo’n student wél openstaan voor dialoog (en het liefst ook voor onze monoloog).
Ik stond op. “Er moet toch wel íets zijn dat je ophebt met het milieu?”
“Nee. Niets.”
“Boswandelingen? Vossen? De stralende glimlach van een paardenbloem?”
“Schei uit zeg. Gaat dit interview nog lang duren?”
“Zo lang als nodig is.”, zei ik. Ik zou hier niet vertrekken voordat ik deze ziel gered had. “Wat is je lievelingsdier?”
“Een hond.”
“Een hónd?”, riep ik uit, “Dat is het stomste dier van allemaal! Nou ja, op de eend na.”
“Eenden vind ik ook wel leuk.”
Daar was de druppel. Ik sloeg hem met vlakke hand in zijn gezicht.
“Hee!”, riep hij, “Wat heeft dat te betekenen?”
“Zo voelt een grasspriet zich als jij er met je lompe poten op gaat staan!”, riep ik, “Je bent een slecht voorbeeld en een nog slechter mens!”
De student kwam overeind en wilde me terugslaan maar herinnerde zich dat de camera op hem gericht was.
“Sla me en dit filmpje gaat naar tien universiteitskranten in het hele land.”, zei ik, “Hup! Weg! Scheer je weg! Foei, jij Barabbas! Ga maar lekker olie loodsen in zee! Ik hoop dat je kinderen over veertig jaar op het barre maanoppervlak moeten wonen!”
Met een woedende blik blies hij de aftocht. Buiten zag ik hem enkele kluiten uit het gras schoppen.
“Moet ik door blijven filmen?”, vroeg Arend Aarsman.
“Laten we dat nou maar niet doen.”, zuchtte ik.
De Club van Rome wordt gevormd door een vijftal idealisten dat – met wisselend succes – duurzaamheid op de campus promoot.