Opvallende fragmenten uit ‘Ontsporing’ op een rij

In de week nadat UvT-hoogleraar Marcel Zeelenberg hem vertelde over de vermoedens van fraude, heeft Diederik Stapel alles op alles gezet om niet ontmaskerd te worden. Zo bezocht hij scholen in Zwolle en Groningen waar hij zogenaamd interviews had afgenomen om geloofwaardig over te komen als hij zou moeten vertellen hoe de scholen eruit zagen. Ook bezocht hij het treinstation in Utrecht om te kijken of hij zijn claim dat hij daar onderzoek had gedaan met een rij van vijf stoelen waar kon maken. Dat blijkt uit fragmenten uit het boek Ontsporing.

Het mocht –zoals we allemaal weten- niet baten, Stapel werd ontmaskerd. Univers recenseerde het boek al eerder, hieronder nu ook een overzicht van opvallende fragmenten uit het 314 pagina’s dikke boek.

“Ik ben ontspoord, verdwaald en verongelukt. Daar is niets leuks aan. Ik was keurig op weg, maar werd ongedurig en ongeduldig, en wilde steeds sneller en beter en hoger en slimmer. Ik dacht dat voor elkaar te krijgen door de weg af te snijden, maar dat leidde ertoe dat ik steeds meer van het juiste spoor af raakte en het uiteindelijk volledig bijster raakte.”

“Waarom heb ik het mezelf zo moeilijk gemaakt? Waarom moest ik in godsnaam bedenken dat dat onderzoek in Zwolle en Groningen heeft plaatsgevonden? Waarom niet gewoon ergens in de buurt? Is dit een spel? Probeer ik hindernissen op te werpen voor mezelf, zodat het extra knap is als het me lukt en ik ondanks alles toch een beetje trots op mezelf kan zijn?”

“In mijn auto kijk ik naar mijn schriftje met aantekeningen. Alles staat schots en scheef door elkaar in een bijna onherkenbaar hanenpotenhandschrift. Heb ik dat geschreven? In het schijnsel van het kaartleeslampje zie ik pijlen, uitroeptekens, tijdstippen, kilometerafstanden, respondentenaantallen, onderzoeksopzetjes, vragen, antwoorden, opmerkingen, oplossingen. Halve en hele waarheden, maar vooral: leugens. Witte en inktzwarte.”

“Ik probeerde stoer te doen en veinsde onthutsing. Ik deed laconiek en wegwuiverig. ……Maar in mijn hoofd was het alsof de vele lagen en verdiepingen van mijn binnenwereld die ik de afgelopen jaren in elkaar had geflanst en lukraak op elkaar had gestapeld langzaam afbrokkelden. Even leek het of de onderste verdiepingen van mijn zelfbeeld konden blijven staan, maar uiteindelijk stortte etage op etage naar beneden – totdat ik met de grond gelijk was.”

“Wat zouden ze weten? Alles?! Dat kan niet waar zijn. Niemand kan alles geloven, toch? Alles gelooft niemand. Had ik nog een kans.”

“Je werk publiceren is moeilijk, merkte ik. Dat wil zeggen, je werk goed publiceren is moeilijk. ……Tijdschriften kunnen kiezen uit tienduizenden artikelen, dus waarom zouden ze mijn artikel plaatsen? Lezers kunnen kiezen uit duizenden artikelen, dus waarom zouden ze mijn artikel tot zich nemen? Omdat het overtuigend is, goed in elkaar zit en de juiste snaar raakt…..Elke keer als ik een brief in mijn postvakje vond met een tekst als ‘We are happy to accept your paper for publication in our journal’, was het feest. En elke keer als de boodschap was ‘We are sorry to reject your paper’, was ik boos, verdrietig en dagen uit mijn humeur.”

“Applaus is fijn. Succes voelt goed. Niet alleen in de loopgraven van de publicatieoorlog, maar ook in de collegezaal.”

“Moderne wetenschappers zijn niet alleen schatgravers die mooie dingen willen ontdekken, het zijn ook salesmanagers die objectieve publicatietargets moeten halen. Langzaam maar zeker nestelde dit idee zich in mijn hoofd en liet daar onuitwisbare sporen na. Ik wist dat ik moest scoren.”

“Het was allemaal op het randje of er net of ruim overheen, maar … ik wilde zo graag, en in een eerder onderzoek was het wel gelukt, en de resultaten waren echt bijna, bijna goed, en het moest gewoon waar zijn want het was zo logisch, en het was zo’n mooi idee, en ik was echt niet de enige die dit soort dingen deed.”

“Wat ik deed, was niet keurig wit, maar ook niet pikzwart. Het was grijs en het was usance. Hoe kwamen al die anderen anders aan al die schitterende resultaten?”

“Na jaren van voor en op het randje balanceren werd het grijs steeds donkerder zwart, en uiteindelijk donderde ik naar beneden. Ik had al een tijd geen succes met mijn experimenten. De resultaten waren zelfs met de vele grijze strategieën die in omloop waren niet goed recht te breien. Ik kon de verleiding niet weerstaan om nog een stapje verder te gaan dan ik al was. Ik wilde zo graag. Ik wilde erbij horen, meedoen, scoren. Ik wilde heel graag heel erg goed zijn. Ik wilde ook in de beste tijdschriften publiceren en in de grootste zalen presenteren.”

“Ik deed alles zelf en ik wilde dolgraag heel goed worden, schitterende dingen maken
en veel mooie publicaties scoren. Ik deed alles zelf en naast me stond een grote snoeptrommel. Zonder moeder, zonder slot, zelfs zonder deksel. En propvol. Ik zat elke dag te werken en te werken, terwijl die snoeptrommel, tot de rand toe gevuld met lekkers, binnen handbereik, naast me stond – met niemand in de buurt. Ik hoefde maar te graaien. Een koekje. Niemand die het merkt. Een snoepje. Ai, wat lekker. Nog een. Dan heb ik genoeg. Nog een. Ik moet stoppen, maar ik kan het niet. Nog een. En ondertussen siste de slang van het verlangen naar begrip, naar succes, naar inzicht en applaus in mijn oor.”

“Ik bedacht alle experimenten. Ik bedacht alles. Ik bedacht het idee, de onderzoeksopzet, het experiment, de resultaten. Ik werd een junk- niet in een keer, maar stap voor stap, steen voor steen. Wiet, speed, cocaïne, paddo’s, lsd, heroïne, crack: het was nooit goed, mooi, of lekker genoeg. Wetenschap als pure fantasie. Wetenschap als trip, als hallucinogene drug. Ik at de snoeptrommel helemaal leeg.”

“Ik was een goochelaar. Ik creëerde mijn eigen werkelijkheid en iedereen dacht dat het echt was. Goochelen = vaardigheid x afleiding. Ik wist heel goed waar ik het over had en kon op die manier voor iedereen een rookgordijn optrekken.”

“Ik ben verslaafd. Ik ben een junk. Wat ik ook probeer om terug te keren naar normaal en eerlijk en rustig stap-voor-staponderzoek – het lukt me niet. Ik wil sneller en verder. Ik wil alleen nog maar het beste. Voor mij en voor alle anderen. Ik ben een god in het diepst van mijn gedachten en zit in het binnenste van mijn ziel ten troon. Ik kan niet stoppen. Het is een automatisme geworden. Ik ben door mijn eigen leugens geconditioneerd. Hier komt geen ratio, geen intentie, geen denkproces meer aan te pas.”

“De rector is al een tijdje op de hoogte en heeft mij bij hem thuis uitgenodigd om de zaak te bespreken. We kennen elkaar goed. Elke woensdagmorgen tennissen we met elkaar. Hij is een stuk ouder dan ik, maar sneller en sterker, en een ongelooflijke doorbijter die op elke bal loopt. Je moet drie keer een winnende bal slaan om een punt te scoren. Tussen de rally’s door praten we over de toekomst van de universiteit en leg ik hem de dilemma’s voor waarmee ik worstel in mijn rol als decaan. Vandaag zal het echter ergens anders over gaan. De zomer loopt ten einde.”

“De rector maant me tot stilte. Hij spreekt langzaam. Hij formuleert duidelijk en helder, maar hij is moe. We gaan zitten en drinken onze koffie. Zijn handen trillen. Bij alles wat hij zegt kijkt hij me vragend, maar vooral vertwijfeld, aan. De vrolijke, flonkerende blik is uit zijn ogen verdwenen. Hij is bezorgd. Zijn witte haar is witter dan ooit. Hij heeft met verschillende collega’s van mij gesproken en het voelt niet goed. Hij zou graag iets voor me willen doen – hij zou niets liever willen – maar hij kan het niet, hij ziet het niet, hij zou niet weten hoe. Hij moet de verhalen die hij heeft gehoord en de feiten die hij heeft gezien serieus nemen.”

“Ik ben ontmaskerd. Maar het is een dubbel demasqué. Ik heb mezelf van mijn eigen illusionaire waarheid beroofd, maar al doende heb ik ook de door mij zo gekoesterde waarheid van de sociale psychologie om zeep geholpen. Ik heb gefraudeerd, niet de situatie.”

“Ik had vreselijke fouten gemaakt en zeer veel leed veroorzaakt. Ik was in de onpeilbare diepte van mijn zelf gecreëerde leegte gestort en daar aangekomen deed ik weinig anders dan me er het hoofd over breken waarom ik zo roekeloos, gedachteloos en mateloos anderen in mijn val had kunnen meesleuren. Dacht ik nou werkelijk dat ik anderen met mijn gedraai en gelieg had kunnen helpen? Hoe blind, doof en stom kun je zijn.”

“Ik ben als een fietser die doping gebruikte. Ik fietste hard en deed mee in de voorhoede van het peloton, maar ik wilde nog harder en nog beter. Ik ben als een sportschoolliefhebber die anabole steroïden slikt en zo tevreden is over het resultaat dat hij niet meer zonder kan. …. Ik ben een junk. Ik ben het wetenschappelijke neefje van Nick Leeson, speculerend met empirieloze theorieen en theorietjes
in plaats van met grote sommen geld…….. Ik ben een meestervervalser. Ik ben de Han van Meegeren van de sociale psychologie. Ik ontleen meer plezier aan het bedenken van een Vermeer die nooit bestaan heeft dan aan mijn eigen, ambachtelijk vervaardigde, maar nauwelijks in het oog springende aquarellen en etsen. Ik heb mijn talenten verkwanseld en mijn kansen verspeeld.”

“Ik wilde de wereld mooier maken en daarmee applaus scoren. Ik wilde voor God spelen en lof oogsten. Kijk eens hoe mooi de wereld is. Kijk eens hoe prachtig alles in elkaar steekt.”

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.