Open brief: Stapelgek, wetenschappers in de media
Als hoogleraar en wetenschapper voel je je soms geroepen in de media je mening te geven. Of dat nou is over het Brabantse volkslied of over een onoordeelkundig besluit om erfgoed te slopen.
Daarnaast weten de media ons gemakkelijk te vinden als er behoefte is aan het oordeel van een al dan niet vermeende expert. Uiteraard betekent dat niet dat onze mening alleenzaligmakend is: ook als wij iets zeggen, is dat ‘maar een mening’, om met Máxima te spreken. Omgaan met en optreden in de media is niet altijd een onverdeeld genoegen of succes. Mensen reageren op onze uitlatingen en sommigen verklaren je dan unverfroren voor ‘Stapelgek’. En dan kan het ook nog gebeuren dat de verslaggever van krant, radio of tv onze professorale, genuanceerde uitlating verknipt tot een oneliner die geen enkele nuance overlaat. Zo wist Theo Verbruggen van het NOS-journaal ooit een interview met mij zo te monteren dat het leek alsof een wereldvreemde neuzelaar aan het woord was.
Onlangs ging een klein onderdeel van een historisch doorwrocht betoog naar aanleiding van de herdenking van 700 jaar Charter van Kortenberg een eigen leven leiden in de vorm van de quote: ‘Brabant kan terug naar zes gemeenten’. Nu had ik de publiciteit zelf gezocht maar wat ik op basis van dat in 1312 gesloten akkoord tussen hertog van Brabant, adel en steden werkelijk beweerde, was dat dat charter aan het begin staat van de democratische ontwikkeling van het hertogdom. In 1312 gaven de steden een stuk van hun particularisme op in ruil voor zeggenschap in het landsheerlijk bestuur. Daarna trok ik de parallel met het heden, waarin stemmen opgaan over de noodzaak dat onze 67 gemeenten iets van hun soevereiniteit opgeven om meer slagkracht te krijgen op regionaal en provinciaal niveau. Nu bleek die roep om gemeentelijke schaalvergroting onverwacht samen te vallen met oproepen en beleidsvoornemens van de provinciale commissie Krachtig Bestuur, van de scheidend directeur van de Brabants-Zeeuwse Werkgevers en als klap op de vuurpijl van een nieuw aantredend kabinet. In de beslotenheid van een klein symposium gedane uitspraken kregen daardoor wel heel veel gewicht.
De storm die vooral op internet losbarstte over deze oproep om werk te maken van het opschalen van gemeenten, was ongekend. Het gescheld en getier waren niet van de lucht. Natuurlijk leven we in een tijd van mediacratie, waarin iedere mening even belangrijk lijkt. En het is onontkoombaar ook de tijd van Stapelgate, waarin wetenschap – en zeker als die ook nog uit Tilburg komt – bij voorbaat mikpunt van kritiek is. De veelal anonieme reacties op internet logen er dus niet om. Een greep uit de reacties: “En zo’n figuur geeft colleges? Wij zouden zeggen is-ie van de pot gerukt.” “Is die vent compleet gek ons mooi Braband.” “En zo een mag zich hoogleraar noemen. Ik noem ut nun graute zeikerd.” “Deze zgn. hoogleraar komt zeker ook van K.U.B. want hij is net zo Stapel.” En daarmee refereerde mijnheer of mevrouw ‘Tiswè’ natuurlijk aan de tweet van Geert Wilders: “op de KU te T zijn ze allemaal Stapel”. Gelukkig waren er ook tegengeluiden: “Eindelijk een verfrissend geluid te midden van valse nostalgie en dorpse kneuterigheid.”
Het kan nog gekker. In de discussie over woonwagencentra als ‘vrijplaatsen’ van illegaliteit belde een journalist me met de vraag of ik een verklaring had voor het feit dat Noord-Brabant relatief meer kampen en woonwagenbewoners telt dan in de rest van het land. Ik moest het antwoord schuldig blijven, maar wees wel op de mogelijkheid van een historische verklaring in vanaf de achttiende eeuw aanwezig banditisme, smokkel en stroperij, en in de aanwezigheid van schemergebieden tussen rechtsgebieden zoals het Heike alias Sint-Willebrord (tussen Markiezaat en Baronie) en Kaatsheuvel, waar bezembinders, stropers en ander vlottend volk zijn domicilie vond. Als historicus kon ik de journalist niet aan relevante publicaties helpen en ik suggereerde dan ook dat het boeiend zou zijn de geschiedenis van de ‘kampers’ in de twintigste eeuw nader te onderzoeken. De verslaggever citeerde me in de krant adequaat: “Voor het antwoord op die vraag zou hier aan de universiteit een fantastisch mooi onderzoeksproject kunnen worden opgezet.”
Maar zelfs dat riep de woede op van deze en gene. De heer Jac Geominy uit Veldhoven schreef in zijn ingezonden brief in Eindhoven Dagblad: “Heerlijk toch, al die gepromoveerde deskundologen waarmee we in de media worden overspoeld? (…) Je zou meewarig om hen kunnen lachen of medelijden kunnen krijgen, ware het niet dat ze allen uit de staatsruif eten. (…) Een ideale voedingsbodem voor academische wildgroei waarin de hoogleraren in Jip-en-Janneke-vakgebieden als paddestoelen uit de grond konden schieten. Ook professor Arnoud-Jan Bijsterveld, hoogleraar volkscultuur – en alweer van de Universiteit van Tilburg – leeft nog in de wolken.” Vervolgens citeert Geominy de vraag uit het artikel om te concluderen: “Maar wie zit nou te wachten op dat antwoord? En dan nog hebben we toch al lang het Meertens-Instituut? Sinds Voskuil en zijn boek ‘Het Bureau” weten we hoe daar lange dagen werden gemaakt. Hoogste tijd voor Bijsterveld om zijn roze bril eens af te zetten.”
Gelukkig ben ik stapelgek genoeg om vragen over cultureel erfgoed, geschiedenis, identiteit, streektaal en volkscultuur wel serieus te nemen, omdat we met onze antwoorden mensen in staat stellen zich het erfgoed en de geschiedenis om hen heen eigen te maken en er hun eigen betekenis aan te geven. Zo ontstaat een gevoel van worteling en lotsverbondenheid. Mensen kunnen zich identificeren met de mensen tussen wie en met de plek waarop zij wonen en werken. Het resultaat daarvan is identiteit: een beeld van wie wij samen zijn en van wat wij samen belangrijk vinden. Om sociale samenhang en identiteit belangrijke maatschappelijke thema’s te vinden, heb je geen roze bril nodig. Ik zal dan ook nog vaker te lezen en te horen zijn in de Brabantse media!
Arnoud-Jan Bijsterveld
Bijzonder hoogleraar Cultuur in Brabant aan de UvT.