Opinie: andere criteria voor onderzoekstalent
De bodem in wetenschappelijk Nederland is aan het trillen. Het lijkt er op dat iedereen die tenminste met een voet op deze bodem staat, dat ook voelt. Er moet een nieuwe balans tussen onderzoek en onderwijs komen, klinken stemmen van alle kanten. Hoe deze balans bereikt moet worden, daar is men nog niet uit. Maar dat het tijd wordt om het er over te hebben, lijkt voor iedereen duidelijk. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het recente initiatief ‘Science in Transition’ of het rapport ‘Ruimte voor Talent’ van het Rathenau Instituut.
Dit rapport over wetenschappelijk talentbeleid in Nederland is de aanleiding geweest voor het recente symposium “Ruimte voor Talent”, georganiseerd door de Vereniging voor Vernieuwingsimpuls onderzoekers (www.vvvio.nl). Jos Engelen en Karl Dittrich, respectievelijk de voorzitters van NWO en VSNU, alsook Hans Schutte (Directeur Generaal van OCW) toonden zich bereid om in debat te gaan met de makers van de analyse, Spinoza-laureaat Naomi Ellemers en een groep onderzoekers die een NWO Vernieuwingsimpuls subsidie hebben gekregen.
Over één zaak was iedereen het eens: er is talent genoeg in Nederland. Er wordt uitstekend onderzoek gedaan en gepubliceerd, middelen worden doordacht en effectief ingezet, er worden veel (Europese) onderzoekssubsidies verworven en er wordt veel samengewerkt. Wetenschappelijk Nederland lijkt dus een goede koers te varen. Toch is het juist de toekomstvisie die aan herziening toe is, en dit is een standpunt van zowel jonge als ervaren onderzoekers, ongeacht hun behaalde succes in subsidierondes.
Talentbeleid in wetenschappelijk Nederland is gericht op onderzoek en onderwijs, vernieuwende ideeën, het bereiken van de top en gelijke kansen voor mannen en vrouwen. In de praktijk ziet het er vaak anders uit: talent wordt te eenzijdig gedefinieerd door onderzoek vooral in termen van productiviteit en citatiescores uit te drukken. Daarnaast passen de keuzes van vrouwen niet altijd in de kaders die ze een lift naar de top kunnen geven. Aan de eindstreep van de wetenschappelijke race zijn nog altijd te weinig vrouwen over die hoogleraar worden.
Wat zijn dus de uitdagingen en wat kan er aan gedaan worden volgens VVViO?
1. Veel talentvolle onderzoekers kunnen ook vernieuwend onderwijs geven, nieuwe structuren of beleid ontwikkelen. Hun kwaliteiten kunnen op verschillende manieren ingezet worden. Daarvoor moet echter hun inzet op dit vlak net zo op waarde geschat worden als hun onderzoeksactiviteiten. Talent moet breder gemeten worden dan het aantal publicaties, verworven subsidies of ervaring in het buitenland. Ook zou er meer discussie moeten zijn over hoe de universiteiten hun bindingsangst kunnen overwinnen: langetermijnplanning van wetenschappelijke carrières gaat immers slecht samen met een korte aanstellingsduur. Onderzoekers die een carrière in de wetenschap ambiëren, zijn erbij gebaat in een vroeg stadium duidelijkheid te krijgen over hun kansen in de wetenschap. Door betere coaching van wetenschappers kan de instelling enerzijds eerder baanzekerheid op lange termijn bieden aan succesvolle wetenschappers, en anderzijds onderzoekers op tijd adviseren zich te oriënteren op alternatieve loopbaanmogelijkheden.
2. Nederland kent een aantal financieringsinstrumenten voor onderzoek: van instituuts- tot persoonsgebonden, en van kleine projecten tot grote samenwerkingsverbanden. Deze veelvoud betekent ook ruimte voor verschillende soorten vernieuwende ideeën. Een primaire focus op onderzoek dat samen met bedrijven gedaan kan worden (‘Topsectoren’) zou zowel in de schaal als in de aard van onderzoek een onwenselijke top-down benadering betekenen. Vernieuwend onderzoek moet ook bottom-up kunnen groeien. Financiering voor fundamenteel onderzoek, zoals nu in de Vernieuwingsimpuls en Vrije Competitie, is daarbij essentieel. Dit stimuleert ook een betere balans tussen onderwijs en onderzoek binnen de universiteiten. Kennisbenutting moet niet uitsluitend als economisch nut gedefinieerd worden, maar vanuit de brede inzet van onderzoekers in de maatschappij en hun werkomgeving. Dit stimuleert ook een betere balans tussen onderwijs en onderzoek binnen de universiteiten.
3) Het aantal vrouwen in de wetenschappelijke top moet sneller groeien dan het nu het geval is. Het blijkt dat de top onderzoeks- en bestuursfuncties bij de Nederlandse Universiteiten nog steeds voornamelijk door mannen worden ingevuld. De Aspasia-subsidie is een instrument dat effectief is gebleken om de benoemingen van getalenteerde vrouwen tot UHD of hoogleraar te bevorderen. Dergelijke instrumenten zouden uitgebreid kunnen worden. Aan de andere kant zal er meer naar ‘best practices’ op dit terrein in het buitenland gekeken moeten worden: wat werkt daar en wat zou naar Nederland geïmporteerd kunnen worden? Deze inspiratie draagt ook bij aan het ontwikkelen van een langetermijnvisie die dit soort bevorderende maatregelen in de toekomst overbodig maken.
Kortom, herzien van criteria voor wat talent is, betere loopbaancoaching van wetenschappers, meer ruimte voor bottom-up onderzoeksideeën in open competitie voor beschikbare gelden, en effectieve stimulering van vrouwen in de wetenschap, zullen een stabiliserende werking hebben op het huidige onderzoeksklimaat en Nederland ook in de toekomst laten uitblinken in wetenschappelijke kwaliteit. Alleen dan is er echt ruimte voor talent in Nederland.
Deze opinie is geschreven door Marion Elenbaas (voorzitter) en Justyna Wubs-Mrozewicz (bestuurslid) van de Vereniging voor Vernieuwingsimpuls onderzoekers (VVViO).