Recensie: De Kleine Blonde Dood
Dit wordt een loodzware voorstelling. Dat is de gedachte bij de eerste scene van De Kleine Blonde Dood. Op het podium alleen een kleine witte doodskist. Een treurende vader komt binnen, met cake in zijn hand.
Dan, uit het niets, kantelt het beeld. Een vrolijke jongen van een jaar of tien springt uit de kist tevoorschijn en speelt een stevig partijtje luchtgitaar op muziek van de Rolling Stones. Vader Boudewijn sommeert hem snel te gaan liggen, want de gasten komen eraan. Zoon Mickey (gespeeld door de Tilburgse Jannes Heuvelmans) vindt het echter maar een saaie bedoening in de kist. Hij vraagt vervolgens waarom zijn vader cake heeft gekocht. “Zelf snijden is goedkoper,” legt zijn vader uit.
De toon is gezet. De Kleine Blonde Dood (vooral het eerste deel) is helemaal niet zwaar, maar vooral grappig, vertederend en herkenbaar. Regisseur Peter de Baan heeft gekozen voor een inventief script waarbij Boudewijn met zijn dode zoon praat en met hem langs zijn eigen (jeugd)herinneringen reist. Steeds spring je door de tijd, van het moment dat Mickey zijn vader troost na zijn eigen dood, tot het moment van zijn conceptie. Je maakt kennis met de vader van Boudewijn, een getraumatiseerde Duitse jood, je ontmoet Mickey’s alcoholverslaafde moeder en zijn behandeld arts, tevens een vriendin van Boudewijn.
Hoewel de makers zelf over een musical spreken, heeft De Kleine Blonde Dood meer weg van muziektheater. Veel gesproken tekst, een kleine cast (slechts vijf acteurs), geen dansend ensemble en geen noemenswaardig decor. Het staat recht tegenover de vrolijke musicals die Albert Verlinde de afgelopen jaren over ons heen stortte. Juist deze eenvoud is de kracht van de voorstelling. De liedjes van componist Ad van Dijk zijn ijzersterk. Soms een ballad, soms rock, altijd muziek met een doel. Het verhaal vertellen van getraumatiseerde, gekwetste zielen, van geluk en verdriet.
Willam Spaaij, die de rol van Boudewijn speelt, staat nagenoeg de volle twee uur op het podium. Een loodzware klus, maar overtuigend zet hij zijn karakter neer, dat van een homoseksuele losbandige student, die na een wild nachtje een kind verwekt bij zijn oude lerares. De losbandigheid verdwijnt al snel als hij hoort dat hij een zoon heeft. Terwijl hij eerder nog zelfmoord overweegt, is zijn zoon nu het belangrijkste in zijn gelukkige leven.
Het tweede deel van de voorstelling is een stuk zwaarder. Boudewijn krijgt te horen dat Mickey een hersentumor heeft en nooit meer uit coma zal komen. Hij moet de moeilijkste keuze uit zijn leven maken. De stekker er wel of niet uit trekken.
Een deel van de bezoekers kan tegen het einde de tranen niet tegenhouden. Het zijn geen overgevoelige sentimentele types. Juist door het contrast tussen het eerste en tweede deel, komen de emoties boven. Dat schattige lieve springerige jongetje mag helemaal niet doodgaan. Herkenbaar is het ook. Als zijn arts hem vertelt dat Mickey niet meer wakker wordt, ratelt zijn vader maar dood over een bezoek met zijn zoon aan dierentuin Artis. “Ik hoor je wel, ik wil je alleen niet horen,” verklaart hij zijn ontkenningsfase. “Alles wat je moet doen is de stekker uit het stopcontact halen, doe het nou maar gewoon,” geeft zijn dode zoon hem nog als advies. Tja, makkelijker gezegd dan gedaan.
De Kleine Blonde Dood zorgt voor een glimlach, soms zelfs lachsalvo’s, maar ook voor tranen. Beter dan de film en ook beter dan het boek. De Kleine Blonde Dood is ontzettend mooi. Verstikkend mooi, dat dan weer wel. Je gaat niet met een fijn gevoel de zaal uit, maar het is het wel waard.
Gezien in de Tilburgse Schouwburg op 21 december.