Een supermarktscenario
De rij voor de kassa was weer ellendig lang. Deze keer wist ik wél zeker dat ik mijn boodschappen kon betalen, en dus had ik mijn mandje volgeladen met allerlei overheerlijke producten. Vóór mij waren nog minstens vijf anderen aan de beurt en achter me werd de rij ook alsmaar langer en langer. Het mooie weer van de laatste paar dagen leek haar vruchten wel af te werpen, want iedereen was in opperbeste stemming. Niemand mopperde over de lange rijen en mensen raakten zelfs met elkaar aan de praat om de wachttijd te doden. Zo ook de mevrouw die voor me stond. Ze droeg een spijkerbroek met gerafelde gaten en een hemdje met spaghettibandjes, en haar glimmende voorhoofd verraadde dat ze al ruimschoots in de weer was geweest met de zonnebrandcrème. Ik waande me in zomerse taferelen maar bedacht me toen dat het pas maart is, en we pas twee dagen boven de 15 graden hebben mogen vertoeven. Nog lang geen zomer dus.
“Heerlijk weer hè?” merkte de vrouw met het glimmende gezicht vrolijk op. Ik glimlachte en beaamde haar constatering.
“Ja,” ratelde ze door, “Verrukkelijk! We hebben er ook zo lang op moeten wachten, die zon, ik ben echt blij dat de lente eindelijk weer is begonnen.”
Ik moest moeite doen het niet uit te proesten van het lachen; technisch gezien hadden we niet echt een Siberische winter achter de rug en is de zon ook niet lang weggebleven. Aan haar zongebruinde huidskleur te zien had de vrouw bovendien overwinterd in een land dat niet Nederland was, en dus had ze volgens mij niet echt iets te klagen.
Maar tot mijn verbazing was de zonnebrandmevrouw niet de enige met de zomer in haar glimmende bol. De hele supermarkt leek volgestroomd te zijn met mensen die het warme weer al hartelijk omarmden. Een stukje verderop stond een groepje studenten die allemaal in korte broek en T-shirt hun aankopen deden en de mevrouw die momenteel aan het afrekenen was, had haar zonnebril nog op. Ongelofelijk wat die paar luttele zonnestraaltjes met het winkelende publiek deden! En eigenlijk ook een beetje belachelijk dat iedereen zich meteen gedroeg alsof het zomervakantie was in plaats van carnavalsvakantie. Ik bedoel; een maximale temperatuur van 20 graden is nou niet echt subtropisch te noemen.
Uiteindelijk was ik aan de beurt, en ik hoopte dat ik zo snel mogelijk mocht betalen en dan heel hard weg kon rennen. De olijke puberjongen achter de kassa glimlachte naar me en ik voelde het schaamrood op mijn kaken. Hij leek het samenhangend geheel te hebben ontdekt in alle producten die ik aan wilde schaffen.
“Nou mevrouw, u bent niet de eerste die vanavond gaat barbecueën! Veel plezier en smakelijk eten!”