“Den Haag moet zijn morele opvattingen niet opdringen”

“Den Haag moet zijn morele opvattingen niet opdringen”

De overheid gooit steeds meer taken over de schutting bij de gemeenten. Ook de burger wordt opgeroepen om meer zelf te doen. Maar wie denkt dat de overheid zich daarom minder met de burger zal bemoeien heeft het mis, meent hoogleraar bestuurskunde Paul Frissen. ‘De controlezucht groeit.’

Het werd verkozen tot woord van het jaar 2013: participatiesamenleving. Koning Willem-Alexander gebruikte het woord dat jaar in zijn troonrede. De verzorgingsstaat verandert langzaam in een participatiesamenleving, stelde hij. De rijksoverheid trekt zich terug, gemeenten en burgers moeten naar voren stappen. Momenteel is de overheid al bezig met een drietal grote decentralisaties. Jeugdzorg, werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen gaan allemaal onder de gemeenten vallen.

Maar leidt een terugtredende overheid ook tot meer vrijheid? Tijdens de E. du Perronlezing haalde columniste Sheila Sitalsing het voorbeeld aan van Rahal Lamlih. Deze inwoner van Breda deelt iedere dag gratis eten uit aan daklozen. Een volbloed participeerder, kortom. Maar Lamlih kreeg een verbod. Want het is nu eenmaal niet het beleid om gratis eten weg te geven zonder tegenprestatie. Neemt iemand eens het initiatief, geheel in de geest van de participatiemaatschappij, dan wordt diegene meteen teruggefloten. Zo lijkt het tenminste.

Ook Paul Frissen is kritisch op de participatiemaatschappij en de terugtredende overheid. In 2013 publiceerde hij het goed ontvangen boek De fatale staat, waarin hij waarschuwt voor een risicomijdende overheid. Ramah Lamlih is volgens hem een prachtig voorbeeld van waar het fout gaat: “Als je de participatiesamenleving serieus neemt, dan moet je burgers vrij laten om eigen initiatieven te ontplooien. Ramal Lamlih laat mooi zien dat de overheid dit eigenlijk niet aandurft. De overheid treedt terug en hoopt dat de burger een soort uitvoerende instantie van het Rijk wordt. Maar wat je ziet is dat de burger de vrijgekomen ruimte soms ook naar eigen inzicht invult. In de ogen van de overheid doet de burger het dan al snel verkeerd.”

En dan gaat de overheid corrigerende tikken geven?

“Ja. De overheid moet alle mogelijke uitkomsten van een participatiemaatschappij aanvaarden. Alleen dan werkt het ideaal. Je moet accepteren dat er dan landelijk veel verschil in beleid zal ontstaan. Het armoedebeleid van Groningen kan heel anders worden dan dat van Maastricht. Maar daar heeft de overheid eigenlijk geen zin in.”

De overheid stoot dus steeds meer taken af, maar wil tegelijkertijd haar invloed behouden?

“Dat is de paradox. De terugtredende overheid wordt zelfs steeds groter. Neem de drie grote decentralisaties van nu. De rijksoverheid draagt daarbij taken over naar de gemeenten. We weten al heel lang dat wanneer de rijkoverheid iets afstoot, de bemoeizucht even groot blijft. Want die wil blijven controleren of het goed gaat. Daarvoor moeten er op gemeentelijk niveau weer nieuwe beleidslagen worden ingevoerd. De terugtredende overheid bestaat dus helemaal niet. Aan het einde van de dag heb je juist veel meer overheid. En dat niet alleen. Door de controlezucht krijgt de overheid ook een steeds grimmiger karakter.”

De overheid zegt eigenlijk: zoek het zelf uit, maar zoek het wel allemaal op dezelfde manier uit.

“Precies. En om dat te bewerkstelligen is er steeds meer toezicht nodig.”

In een artikel op Sociale Vraagstukken schrijft u: “De newspeak van de decentralisaties lijkt rechtstreeks geïnspireerd door communistische retoriek.”

“Bij de decentralisatie in de zorg zullen we wijkteams krijgen die oplossingen gaan bieden voor zorgvragen in de wijk. Dat klinkt heel mooi en praktisch, maar het is geen onschuldige activiteit. Zo’n wijkteam werkt ook normaliserend. Het zijn instanties die verbonden zijn aan de overheid en er via allerlei protocollen op toezien dat de regels worden nageleefd. Zo worden er allerlei normatieve opvattingen opgelegd aan hulpbehoevende mensen. In die zin vergelijk ik de wijkteams in Nederland met die van de Revolutionaire Wijkcomités in Cuba, die controleren of alles wel conform de ideologie van de communistische partij gebeurt.”

Maar hoe ziet u dat voor zich, een overheid die juist minder in plaats van meer controle nastreeft?

“Dat is lastig. Het is natuurlijk niet in het belang van de overheid zelf om invloed in te leveren. De burger moet zijn eigen vrijheid actief opeisen en duidelijke grenzen trekken. Den Haag moet niet zijn eigen morele opvattingen willen opdringen. Dat is wel wat nu gebeurt. Het privéleven van burgers, dat zou verboden terrein moeten zijn voor overheden.”

Heeft die controlezucht ook te maken met wantrouwen tegenover de burger?

“In Nederland vinden wij dat de basisrelatie tussen overheid en burger er een van vertrouwen moet zijn. Maar de overheid is de burger steeds meer gaan wantrouwen. De overheid roept al vijftien jaar op tot zelfredzaamheid en richt vervolgens enorme controleapparaten op om erop toe te zien dat de burger wel weet wat er met die gegeven vrijheid wordt bedoeld. De hoeveelheid disciplinering is toegenomen.”

Waar kom dat wantrouwen vandaan?

“Nederland heeft altijd al een regentencultuur gehad. Dat wantrouwen van de overheid naar de burger is er altijd al geweest denk ik. Onze democratie geeft burgers niet veel macht. We mogen eens in de vier jaar volksvertegenwoordigers kiezen, dat is het wel zo’n beetje. Aan de ene kant heeft ons dat stabiliteit gebracht. Maar het wringt met een burger die steeds mondiger wordt.”

Meer vrijheid betekent dus ook minder gelijkheid en stabiliteit?

“Het is dubbel. De burger eist meer vrijheid, maar wil tegelijkertijd ook dat de orde wordt gehandhaafd. We zijn een beetje verslaafd geraakt aan die controlerende overheid. Het lijkt bijna een ontwenningsproces wat nu plaatsvindt. Het verkrijgen van meer vrijheid kan ook eng zijn.”

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.