Paul Cobben: “De universiteit is geen eenheid meer”

Paul Cobben: “De universiteit is geen eenheid meer”

Filosoof Arthur Kok (Academic Forum) neemt in een vierdelige interviewreeks het hoogleraarsvak onder de loep. Of zoals hij zelf zegt: ‘Zoals een natuurkundige op zoek gaat naar het kleinste deeltje om zicht op het geheel te krijgen, zo ben ik op zoek gegaan naar de kleinste, ondeelbare eenheid van een universitaire organisatie: de hoogleraar.’ Maar wat is eigenlijk een hoogleraar? Hoe word je dat? En: Wat bezielt deze mensen- want dat zijn het… In deel 2 praat Kok met collega-filosoof Paul Cobben van de Tilburg School of Humanities. “Een filosoof is iemand die zelfstandig heeft leren denken.”Hoe kwam je in aanraking met filosofie?
“In mijn jongere jaren was ik, zoals zo veel studenten indertijd, Marxist. Ik ben eerst natuurkunde gaan studeren, omdat ik de overtuiging had dat dat een studie was die niet ideologisch geladen was. In die tijd verstoorden we regelmatig colleges om onze revolutionaire ideeën kracht bij te zetten. De meeste docenten schrokken daarvan, of werden kwaad, maar één docent ging direct inhoudelijk de discussie met ons aan. Hij was niet negatief, maar leek werkelijk geïnteresseerd in onze ideeën. Hij stelde er wel kritische vragen bij, waar wij geen antwoord op hadden. Ik vond dat zo indrukwekkend. Dat was een filosoof.”

Wat is eigenlijk een filosoof?
“Een filosoof is iemand die zelfstandig heeft leren denken.”

Ieder mens denkt toch na?
“Ja, maar het bijzondere van de filosofie is dat alles ter discussie gesteld mag worden. Die radicaliteit is niet voor iedereen weggelegd. Feit is dat filosofie uiteenvalt in vele stromingen. Er is geen heersend paradigma en zelfs over de methodische uitgangspunten wordt gestreden. Met die onzekerheid moet je kunnen omgaan.”

Zie je dat ook terug bij studenten?
“Vaak raken mensen in filosofie geïnteresseerd vanuit een soort existentiële verwarring. Maar de veronderstelling van filosofie is vrijheid. Als je worstelt met je eigen complexen en daar geen afstand van neemt, dan kun je helemaal niet filosoferen. Dan is elke kritische vraag bedreigend. Er is ook een maatschappelijke component. Wij hebben in onze tijd echt moeite om objectief over vrijheid na te denken.”Hoe wordt die vrijheid dan bedreigd?
“Tegenwoordig hoor je filosofen steeds beweren dat filosofische theorieën empirisch toetsbaar moeten zijn. Dat is een gevaarlijke houding, want dan misken je dat het in de filosofie fundamenteel om openheid gaat. Die gaat verloren als je een wetenschappelijk model van de werkelijkheid maakt.”

Hoe vertaal je dat naar onderwijs?
“Daar ligt wel een moeilijkheid. Sinds de jaren ’60 stellen wetenschappers – waaronder Posthumus − al dat 80% van de studenten worden opgeleid voor de maatschappij en 20% voor de wetenschap. Je kunt daar moeilijk over doen, maar met de komst van het bachelor- en masterprogramma is dit uitgangspunt in feite geïnstitutionaliseerd. Maar hoe kun je een filosoof anders opleiden dan voor de wetenschap? Natuurlijk, wij leiden onze studenten ook op tot leraar op een middelbare school, maar ook daar geldt dat scholieren niet slechts filosofische theorietjes aangeleerd moeten krijgen, maar geconfronteerd moeten worden met de kracht van zelfstandig denken.”

“Het probleem is dat studenten niet goed genoeg zijn”

Is het belangrijk dat een filosofiestudent beroepsperspectieven heeft?
“Zeker. Is het ethisch verantwoord om mensen op te leiden, terwijl je weet dat ze waarschijnlijk geen baan krijgen binnen het vakgebied? Maar het probleem is niet dat er vanuit de beroepspraktijk geen interesse is: er is in het bedrijfsleven veel waardering voor filosofische kwaliteiten zoals out of the box-denken. Het probleem is dat studenten niet goed genoeg zijn. Een discussie hierover kun je niet voeren zo lang er eisen gesteld worden aan het minimaal aantal studenten. Dan gaan verkeerde belangen spelen en laat je mensen afstuderen die eigenlijk onvoldoende niveau hebben. Ja, dat gebeurt.”

Wat vind je van filosofie voor niet-filosofen?
“Tilburg heeft de traditie dat op andere opleidingen (zoals psychologie) ook filosofie in het curriculum zit. Ik vind dat goed. Wat je eigenlijk wilt als filosoof is dat studenten geleerd wordt dat er ook andere waarden bestaan dan de puur wetenschappelijke en dat wetenschap zelf ook veronderstellingen heeft die kritisch bekeken moeten worden. Je hebt al wat bereikt als studenten een goed boek lezen en dat werkelijk kunnen waarderen. De hele moeilijkheid van filosofie-onderwijs is natuurlijk dat je studenten iets door de strot wilt duwen waarvoor ze niet gekozen hebben. Daar heb ik geen problemen mee, maar je moet je er wel van bewust zijn. Een wenselijk curriculum samenstellen is één ding. Maar je moet er ook voor zorgen dat er omgeving ontstaat waarbinnen studenten bereid zijn om iets van je te leren.”

Wanneer wist jij dat je hoogleraar wilde worden?
“Uiteindelijk ben ik gestopt met natuurkunde en overgestapt op filosofie. Ik had niet de ambitie om een academische carrière te maken, maar ik wilde maatschappelijk relevant zijn. Ook was ik veel met toneel bezig. Maar toen ik eenmaal wilde promoveren, wilde ik ook wel hoogleraar worden. Ik heb me toen zelfs voorgenomen: op mijn vijfenveertigste wil ik hoogleraar zijn. Dat is gelukt, ruim voor die leeftijd zelfs.”

“Toen ik de vacature zag, was ik eerlijk gezegd niet heel happig om te solliciteren. Misschien omdat ik mijn kansen niet zo hoog inschatte, maar ook omdat het een hoogleraarspost in Tilburg was. Ik werkte als docent in Tilburg en Leiden en vond Leiden eigenlijk leuker.”

Wat wordt van een hoogleraar verwacht?
“Dat is in de loop van mijn carrière erg veranderd. Toen ik werd aangesteld als hoogleraar, was er op facultair niveau een plan over hoe het gehele domein van de filosofie gedekt kon worden. Omdat we in Tilburg te klein waren om dat zelf te doen, was er toentertijd samenwerking met andere faculteiten, vooral Leuven en Nijmegen. Het was jouw verantwoordelijkheid om jouw deel van dat geheel zo goed mogelijk te verzorgen. De regie lag in handen van de hoogleraar. Dat is fundamenteel veranderd. Tegenwoordig heeft NWO grote invloed op het soort onderzoek dat gedaan wordt. De hoogleraar is steeds minder de sturende actor.”

Heb je meer invloed als decaan dan als hoogleraar?
“Nee. Ik ben drie jaar decaan geweest. Je bemoeit je met het salaris van iedereen. Je flost de begroting door. Volstrekt saai allemaal. Ook moet je kunnen netwerken en diplomatieke eigenschappen hebben, maar diplomatie is nooit mijn sterkste kant geweest.”

“Toen ik decaan werd was ik heel naïef. Ik dacht: in de vergadering van decanen gaan we inhoudelijk discussiëren. Maar dat was niet zo. Het gaat er meer om dat je aanvoelt in welke richting het CvB denkt en precies in dat straatje praat. Het is helemaal niet de bedoeling dat je recht voor zijn raap je mening geeft, zodat er moeilijke discussies ontstaan. Dat is ook wel logisch. Anders kun je niet besturen.”

“Ik denk dat er op dit moment weinig visie is. Op Tilburg University, maar ook bij andere universiteiten”

Vond je dat teleurstellend?
“Nee, het probleem was vooral dat ik daarop niet was voorbereid. Nu zou ik zeggen: bestuurlijke kwaliteiten hebben niets te maken met inhoudelijke kwaliteiten, maar met het vermogen om de tweede agenda te begrijpen. Toen ik decaan werd, moest er bezuinigd worden. Die bezuiniging was financieel noodzakelijk, maar moest wel inhoudelijk gelegitimeerd worden. Dus werd mij gevraagd om een nieuw hooglerarenplan op te stellen. Ik ging daar op een inhoudelijke manier over nadenken, maar dat bleek volstrekt niet de bedoeling. De bedoeling was dat ik argumenten aandroeg om de bezuiniging te verantwoorden. Dat doorzag ik dus niet.”

Heb je moeite met veranderingen?
“Ja, ik weet niet of ik daar goed mee ben omgegaan. Het takenpakket van een hoogleraar is groot. Het is een hele inspanning om goed onderwijs te geven. Het kost jaren om dat leren. Voor onderzoek geldt hetzelfde. Ik koos altijd voor inhoud, maar achteraf gezien had ik misschien meer moeten investeren in het binnenhalen van externe onderzoeksgelden.”

Je verwijt jezelf gebrek aan opportunisme?
“Er wordt veel geïnvesteerd in onderzoeksaanvragen, hoewel er maar weinig gehonoreerd worden. Dat is allemaal verloren tijd, vond ik. Maar de onderzoeksgroep die ik had, is geëlimineerd. Dat heeft hiermee te maken.”

“Ik denk overigens dat het voor mijn type onderzoek daadwerkelijk moeilijker is om financiering binnen te halen. Toen ik zelf in een NWO-commissie zat, ervoer ik hoe mijn handelen gedetermineerd werd door de context. Je oordeelt over een grote hoeveelheid voorstellen waar je eigenlijk weinig van weet. Dan ligt het voor de hand om te kijken naar de hoeveelheid publicaties en de methodische hardheid van het voorstel. Een bepaald type onderzoek komt gegeven deze kaders beter tot zijn recht, maar dat is niet per se het beste onderzoek. Er is in mijn ervaring grote openheid in de commissie, maar het blijft een kwestie van toeval of de competenties aanwezig zijn voor een volstrekt eerlijke en objectieve beoordeling.”

Kan de kwaliteit van onderzoek gemeten worden?
“Er is altijd al een bestuurlijke behoefte geweest om de kwaliteit van onderzoek te meten. Ik heb jarenlang in de Tilburgse commissie voor voorwaardelijke financiering gezeten, die alle onderzoeksgroepen screende. Het probleem van dat soort commissies is dat ze interdisciplinair zijn. Je moet oordelen over een vakgebied waar je eigenlijk helemaal geen verstand van hebt. Dan ga je dus volgens hele uitwendige criteria beoordelen. Bovendien wist iedereen om wie het ging en wie prestige had. Daarom was het ook voordelig om zelf in de commissie te zitten, want dan kwam je er natuurlijk altijd schitterend doorheen.”

“Het grote verschil met nu is dat de consequenties niet zo groot waren. Tegenwoordig is veel van de financiering gekoppeld aan dit soort beoordelingen. De hoogleraar bepaalt steeds minder waar het onderzoek over gaat, het wordt steeds vaker van bovenaf opgelegd, bijvoorbeeld door het speerpuntenbeleid van NWO.”

Waarom is dat een probleem?
“In de praktijk beginnen we nu de consequenties daarvan te zien. Aan ons departement zien we dat het onderzoek dat hoog scoort in deze beoordelingen geen onderzoek is met maatschappelijke relevantie en ook niet bijdraagt aan goed onderwijs. De relevantie die het uiteindelijk gehaald heeft, is puur de hoeveelheid geld die binnengehaald wordt. Dat is een heel arm criterium voor een universiteit.”

Is er nog ruimte voor niet-rendabel onderzoek?
“Jawel. Gabriël van den Brink bijvoorbeeld had een onderzoeksgroep rondom het thema ‘het hogere’. Daarbij kan geld niet het criterium zijn geweest. Het criterium was veeleer dat de rector de intrinsieke waarde van een dergelijke project erkende, juist vanuit de bijzondere signatuur van onze universiteit.”

Heeft die bijzondere signatuur vandaag nog betekenis?
“In de eerste plaats moet je begrijpen dat ‘understanding society’ geen eenzijdig wetenschappelijke missie kan zijn. Als je de grote maatschappelijke problemen van onze tijd wilt aanpakken, volstaat een objectiverende houding niet. Je moet een visie hebben, een normatief kader van waaruit bepaald kan worden welk wetenschappelijk onderzoek relevant is. Dat vereist keuzes. Aangezien Tilburg een bijzondere universiteit is, mag je toch veronderstellen we ergens een normatieve missie hebben.”

Wat zou die missie zijn, volgens jou?
“Ik denk dat er op dit moment weinig visie is. In Tilburg, maar ook bij andere universiteiten. De realiteit is dat men niet denkt vanuit een normatief kader, maar vanuit de eigen (begrensde) vakdisciplines. Een universiteit inrichten volgens ‘understanding society’ als normatief kader vereist een radicaal interdisciplinaire aanpak. Zo lang de grenzen tussen de disciplines niet doorbroken worden, blijft zo’n missie bestuurlijke ijdelheid.”

Maar er komen toch steeds meer interdisciplinaire instituten?
“De vraag is of dat genoeg is. Voorbeeld: een term als ‘gezondheid’ speelt in onze samenleving een grote rol. Dat is dus een belangrijk maatschappelijk relevant onderzoeksveld. Het ligt dan voor de hand om een instituut voor gezondheidsproblematiek op te richten. Maar eigenlijk is dat te weinig. In de grond van de zaak is het gezondheidsvraagstuk een probleem van de concrete realiteit. Dat raakt dus aan alle wetenschappen. Alle domeinen moeten worden afgedekt. Bovendien gaat interdisciplinair onderzoek niet vanzelf. Om elkaar te kunnen bevragen moet je elkaar eerst leren begrijpen. Dat kan alleen door jarenlange samenwerking. Idealiter zou je een universiteit moeten hebben die helemaal georganiseerd is rond zo’n thema.”

Is dat misschien de toekomst van de universiteit?
“Feit is dat de universiteit van nu geen eenheid meer is. Er is geen universitaire gemeenschap meer. Waarom zou ik met mijn collega een kamer verderop gaan praten, als ik kan discussiëren met een collega in New York die op hetzelfde specialisme zit? Er is een visie nodig, die losstaat van politieke en pragmatische overwegingen. Pas als er een normatief kader is, heb je een criterium voor interdisciplinaire samenwerking. De filosofie kan daarbij zeker helpen.”

Een bijdrage van Arthur Kok

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.