Onderzoeksfinanciering competitiever dan gedacht
Nederlandse onderzoeksfinanciering is veel competitiever dan officiële cijfers tonen. Dit blijkt uit onderzoek van het Rathenau Instituut.
Matchingsdruk doet een veel groter beroep op de eerste geldstroom dan voorheen werd aangenomen. Voor het verkrijgen van onderzoeksgeld zijn universiteiten steeds afhankelijker geworden van de tweede en derde geldstroom. Subsidieverstrekkers, zoals de EU en het NWO, vergoeden meestal maar een deel van de totale kosten van een onderzoeksproject. Het andere deel moeten de universiteiten zelf bijleggen, het zogeheten matchen.
Dat doen zij door middelen uit de eerste geldstroom – waarmee onderwijs, onderzoek en de verdere universitaire infrastructuur betaald worden – in te zetten voor het eigen aandeel in de financiering van de toegekende projecten. Hierdoor is de keuzevrijheid van universiteiten kleiner dan tot nu toe werd aangenomen.
Grote rol decanen
Het rapport Chinese borden – Financiële stromen en prioriteringsbeleid in het Nederlandse universitaire onderzoek van het Rathenau Instituut is een gedetailleerde analyse van hoe het universitair onderzoek in Nederland wordt gefinancierd. Het rapport baseert zich op de begrotingen en financiële jaarverslagen van de overheid en van onderzoeksorganisaties. Daarnaast werden enquêtes onder decanen van universiteiten en onder KNAW-leden en DJA-leden gebruikt. Niet eerder werd de Nederlandse onderzoeksfinanciering zo gedetailleerd in kaart gebracht.
Uit het rapport blijkt ook dat decanen de hoofdrol vervullen in het afstemmen van verschillende financieringsvormen en beleidsmaatregelen. De titel van het rapport verwijst naar het beeld dat ontstond naar aanleiding van een survey onder de decanen. Zij worden gezien als jongleurs die als in de circusact zoveel mogelijk bordjes op stokken balanceren.