Lezing: ‘Hoe te spreken, hoe te zwijgen?’

Associate professor Tineke Nugteren (TSH) was een van de sprekers op de Dag van de Filosofie, afgelopen zaterdag. Haar lezing ‘Hoe te spreken, hoe te zwijgen?’ riep veel positieve reacties op. Hieronder de bijdrage van Nugteren: “Nou ja, zwijgen valt niet mee. Mensen moeten een knoop in hun tong leggen om te voorkomen dat ze toch weer praten. Over van alles. Over niets.”

“De grenzen die ik vandaag wil verkennen zijn de volgende drie:

(1) een fictieve/essentialistische/niet-geografisch definieerbare/hardnekkig negentiende-eeuwse GRENS tussen een zogenoemd Oosten en een zogenoemd Westen;

(2) een minstens zo hardnekkige GRENS die beoefenaars van academische westerse filosofie stellen aan wat ‘echte’ filosofie is (u begrijpt, dit functioneert nog steeds prima als een uitsluitingsmechanisme van niet-westerse filosofieën, en als een argument om binnen de eigen GRENS te blijven) en

(3) een GRENS tussen woorden, gedachten, zwijgen (het Engelse silence), en stilte (het Engelse stillness); dit betreft de geleidelijk aflopende reeks die van zinloos gezwets via mentale fabricaties en verbale inbeeldingen overgaat in programmatisch zwijgen, een zwijgen dat pas echte stilte wordt wanneer gedachten, oordelen en toe-eigeningsprocessen stilvallen.

Ik beschouw dit podium als een vrijplaats waar ik deze GRENZEN mag verkennen. Ik doe dat bewust op een niet-modieuze manier. Terwijl woorden als yoga en mindfulness ook hier in Tilburg huishoudwoorden geworden zijn, en Boeddha-beelden (te koop als spuuglelijke massaproducten bij Blokker, Xenos en Intratuin) letterlijk huishoudelijke voorwerpen zijn geworden, kan een dergelijke talige terugkeer naar de bronteksten verhelderend werken, hoop ik.

“Ik denk niet dat de hedendaagse mens kletsachtiger is dan vroeger, en ik denk ook niet dat mensen in Azië minder geneigd zijn tot allerlei gebabbel”

Deel I:

Ik denk niet dat de hedendaagse mens kletsachtiger is dan vroeger, en ik denk ook niet dat mensen in Azië minder geneigd zijn tot allerlei gebabbel. In de oudste boeddhistische teksten, de Pali canon, vond de Boeddha het zo’n 2500 jaar geleden dan ook nodig in te grijpen. Om los te komen van allerlei onheilzame gewoontes moesten leken en monniken maar eens horen hoe ze hun leven en denken meer richting konden geven, niet door zich op de gebruikelijke transcendentale zaligheden zoals goden en paradijzen te richten, maar door hun dagelijkse gedrag bij te schaven.

Deze richtlijnen zijn de geschiedenis ingegaan als het edele achtvoudige pad. Een van de stapstenen daarin is: ‘juist spreken’. De Boeddha zet dit uiteen in vier aspecten. Het komt neer op: niet liegen, niet roddelen, niet schelden, niet babbelen. Maar Boeddha zou Boeddha niet zijn als hij die negatieve uitspraken niet gelijk zou omzetten in positieve tegendelen: kies het juiste ogenblik om iets te zeggen, en áls u spreekt, zeg dan wat waar is, zeg het met respect en goede bedoelingen, en doe dat in wederzijds belang.

Dat zelfs boeddhistische monniken dol waren op babbelen blijkt afdoende. Groepjes monniken zaten genoeglijk te kletsen over van alles: de koning, het koningshuis, politiek, ministers, vermeende rijkdommen van regeerders en bankiers, enzovoort. (U ziet, niets menselijks was ze vreemd, en hoeveel talking heads hebben het tegenwoordig op tv niet over deze zelfde onderwerpen?) Al dat nutteloze gepraat, dat moet toch beter en waardiger kunnen, meende Boeddha. Kort en bondig zei hij toen: “Praat óf over de boeddhistische leer, óf beoefen nobel zwijgen.”

“Praat óf over de boeddhistische leer, óf beoefen nobel zwijgen”

Nou ja, zwijgen valt niet mee. Mensen moeten een knoop in hun tong leggen om te voorkomen dat ze toch weer praten. Over van alles. Over niets. Als ze maar mogen praten. En indien ze alleen zijn en toch die onstuitbare behoefte hebben om te praten, gelukkig is er dan de digitale manier. Als zwijgen al zo moeilijk is, hoe zouden mensen dan kunnen mediteren? Want in meditatie moet je niet alleen je mond houden, maar moeten ook je discursieve gedachten geleidelijk oplossen. Heerlijk, eindelijk rust in je hoofd, gewoon maar zitten, zalig. Let op, dit verzin ik niet, dat staat letterlijk in de tekst over de tweede fase van meditatie. Maar Boeddha zou Boeddha niet zijn als hij je niet nog meer afneemt: loslaten dat zalige gevoel, zit nou maar gewoon, en ervaar het kalme geluk van een geest die tot éénpuntigheid gekomen is.

En pas dan begint de openheid: als de geest niet meer construeert, oordeelt, hecht of identificeert, pas dan wordt de geest open en receptief. Die geest moet dus eerst allerlei mechanismen afleren om daarna een poosje niets anders te doen dan louter registreren. En dat, waarde luisteraars, is wat tegenwoordig zo populair geworden is onder de term mindfulness (bijna altijd fout geschreven, met een l teveel, nou ja, we willen inderdaad altijd teveel, zelfs in mindfulness …).

Deel II:

Een parallel vinden we in klassieke yoga, in een tekst die kort na het begin van onze jaartelling werd gecompileerd. Dit geldt als een hindoe-tekst, maar yoga- en meditatiemethoden houden zich niet altijd aan confessionele GRENZEN (Ah! Hier stuit ik onverwacht opnieuw op een GRENS, of beter gezegd op een open GRENS.) In tegenstelling tot de kabbelende cadans van de Pali-teksten is dit een Sanskrit-tekst, in staccato, vlijmscherp, uiterst sober en technisch.

Klassieke yoga, dat gaat om nirodha, het stilleggen van de wervelingen van de geest tot de geest uiteindelijk kalm en leeg wordt als een kristal. Als die wervelingen of modificaties stilvallen, rust de geest, zonder inhoud, in zichzelf, objectloos.

Ook hier eerst de weg van de afbraak: te worden als een leeg, helder en volkomen transparant kristal, en daarna: ideale openheid en receptiviteit.

In vers 1.6 (‘Bewijzen zoeken, denkfouten maken, verbale inbeelding van iets wat niet bestaat, slaperigheid, en herinneringen: dat zijn de vijf modificaties van de geest’) ziet u de normale toestand. De menselijke geest is actief met bewijzen zoeken, we volgen heilloze denkroutes, we beelden ons van alles in, we worden gekaapt door herinneringen, of de geest wordt loom, lui, inert, slaperig. Maar het kan anders: als dat allemaal wegvalt, als de geest weer tot zichzelf gekomen is, in een wakkere heldere rusttoestand verkeert in plaats van in bezit genomen door allerlei schaduwgevechten, pas dan is de geest waarlijk receptief en meditatief. Wat er ook maar aan denkobject in de buurt van het kristal geplaatst wordt, dat object wordt volmaakt weerspiegeld. Wordt dat object weggenomen, dan rust de geest weer volmaakt in zichzelf, leeg, helder, in objectloze verstilling.

Het lijkt simpel, zowel in de Pali-teksten als in de Yogasutra: eerst allerlei denkgewoonten loslaten, en dan met een schone lei gewoon maar zitten. Als er iets aan de geest voorbij trekt, perfect, en als dat weer weggedreven is, ook perfect. Betekent dit: een antifilosofie, een bestaan op het niveau van een broccoli, een anaestheticum, een programmatische inertie?

Welnee. Lees goed, en herlees vooral wat de Boeddha zei: juist spreken is onder meer: spreken op het juiste ogenblik. Nobel zwijgen is: zwijgen, denken en niet-denken, alles op z’n tijd. Een kwestie van timing en proportie dus.

Deel III:

In dit laatste deel overschrijd ik opnieuw een GRENS. Er komen speelse vrijblijvende associaties met Wittgenstein in me op: Wittgenstein, de Weense rijkeluiszoon, de student in Cambridge, de soldaat, de leraar, de tuinman, de filosoof. Niet alleen deed hij, getuige zijn biografie, dergelijke zeer uiteenlopende dingen in afwisseling en proportie, hij deed ze op het juiste ogenblik, passend bij zijn levensfase en gemoedsgesteldheid.

Legde hij met zijn veelgeciteerde oproep tot zwijgen (‘Zwijgen daarover waarover geen zinvol filosofisch taalgebruik bestaat’) de filosofie het zwijgen op? Geenszins. Wittgenstein liep langs GRENZEN en zocht het evenwicht tussen spreken en zwijgen. In het wit tussen de regels staat bij hem niet niets, daar staat stilte. Functionele stilte. Hoewel ook zwijgen banaal kan worden, lijkt me op z’n tijd filosofisch zwijgen functioneel. Om de wereld zichzelf te laten zijn, zonder interferentie van onze gedachten en voorstellingen. Het categorisch imperatief van Wittgenstein: “Ervaar de wereld zoals hij is” (Buddha: tathātā; Patañjali: het heldere kristal). Net zoals meditatief zwijgen uiterst heilzaam kan zijn. In proportie, uiteraard. En beide uiterst nodig, nuttig en aangenaam.

“Wel, zegt de Boeddha, mijn leer is niet meer dan een vlot om de rivier over te steken”

Ik wil de onderlinge vergelijking graag speels en vrijblijvend houden. Maar ik wil u een treffende parallel niet onthouden. Wittgenstein schokte zijn collega-filosofen met de uitspraak dat zijn oproep tot zwijgen was als een oproep om de ladder weg te gooien. Mensen hebben taal, woorden, zinnen, gedachten, structuren nodig om ergens te komen. Heb je eenmaal een tussenniveau bereikt, gooi dan de ladder weg, en leef, geniet, wees je buitentalige zwijgende zelf.

Dit lijkt verbazingwekkend veel op Boeddha’s gelijkenis van het vlot, 2500 jaar geleden. In een van de teksten (Alagaddupama-sutta, MN I, 134-135) beschouwt hij de boeddhistische leer als niet meer en niet minder dan een vlot om de rivier over te steken. In het oude India kwam het regelmatig voor dat rondtrekkende boeddhistische monniken in de moessontijd gezwollen rivieren moesten oversteken. Dan improviseerden ze een vlot van takken en lianen. Het voorbeeld was dus uit het leven gegrepen. Wel, zegt de Boeddha, mijn leer is niet meer dan een vlot om de rivier over te steken. Hoe dwaas is het om, aan de overkant gekomen, te denken: dit vlot heeft me goede diensten bewezen, ik neem het op mijn schouder mee tijdens mijn verdere tocht. Laat het achter. Een hulpmiddel, meer is het niet.

Besluit:

Welnu, hoeveel GRENZEN zijn we vandaag overgestoken? Ongemerkt heel veel − geografische, culturele, symbolische, bewustzijnstechnische, kennisfilosofische – en het viel best wel mee met de hardheid van die GRENZEN. De boodschap lijkt te zijn: alles op zijn tijd en met mate.

Er is een tijd van spreken en een tijd van zwijgen. Er is een tijd van verbaal zwijgen (silence) maar ook een tijd van mentaal zwijgen (stillness), een mentale pauze, een commentaarloze meningloze openheid. Soms zijn mensen in een ladderfase, respectievelijk in de fase van de constructie van een vlot; soms daarentegen is de tijd rijp dat die worden achtergelaten. Wittgenstein: “De GRENZEN van mijn taal betekenen de GRENZEN van mijn wereld” of, parafraserend: de GRENZEN van spreken én de GRENZEN van zwijgen.

Dan ontstaan de witregels. Ik beschouw dergelijke witregels – in ons dagritme én in menselijke biografieën – als te beschermen rechten, cultuurspecifieke verworvenheden, en een vorm van psychohygiëne. Zwijgen, en vooral meditatief stilzitten, is tijdelijk terugkeren naar de openheid van de geest. Daar is niets engs of modieus of buitenissigs aan. Geen GRENS te bekennen.

George Steiner zei ooit dat een GRENS niet een muur is maar een raam. Het is aan ieder individu om te oordelen of er kou door dat raam heen komt, óf licht en uitzicht.

***

Filosofe Tineke Nugteren houdt zich onder meer bezig met oosterse religies; de relatie tussen de natuur en religie en cultuurveranderingen bij Hindoestanen in Nederland.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.