Weg met de media?

downloadAlles is ruk! De politiek? Weg ermee. De elite? Opzouten! Mensen die niet normaal doen? Oprotten! En nu, hoe voorspelbaar ook, moeten de media het ook ontgelden. Overzee hebben Trump en de zijnen de aanval geopend op de mainstream media. En dat staat niet op zich natuurlijk: ook in Nederland gaan er luitjes prat op dat de media niet deugen. Maar goed: Wie o wie vindt dat de media niet te vertrouwen zijn? Waarom vinden ze dat eigenlijk? En wat betekent dat voor die arme media?

We willen op de hoogte gebracht worden, maar niet door die maaghonden!

Eind 2013 hebben we aan een representatieve uitsnede van de Nederlandse bevolking een aantal vragen gesteld over vertrouwen in de media (zie figuur hieronder). We vroegen, op een schaal van 1 tot 5, in hoeverre het publiek denkt dat de media als geheel te vertrouwen zijn, en ook in hoeverre journalisten te vertrouwen zijn. Het aandeel mensen dat ‘een beetje’ tot ‘veel’ vertrouwen heeft in de media en journalisten is wat krap. Eén op de vijf Nederlanders vertrouwt de media, en pak em beet één op de drie vindt journalisten te vertrouwen. Het houdt allemaal niet over. Maar dat betekent niet dat het Nederlandse publiek helemaal niets te maken wil hebben met de media. Gevraagd naar de instemming met het item ‘Iedereen moet worden geïnformeerd over zaken van publiek belang’, beantwoordt een ruime meerderheid (9 op de 10 Nederlanders) instemmend. Kennelijk willen we wel allemaal op de hoogte worden gebracht, maar niet door die ‘ journalistieke maaghonden’.

fig1

Hoe valt dit alles te verklaren?

De figuur hieronder laat zien welke figuren vooral vinden dat de media niet te vertrouwen zijn. De twee vertrouwensvragen zijn daartoe samengenomen. Bennett et al. (1999) lieten al zien dat het wantrouwen ten aanzien van de media niet op zich staat, maar onderdeel is van een bredere maatschappelijke onvrede. Ook ander onderzoek heeft dit al laten zien. En inderdaad, veel van de verschillen in vertrouwen ten aanzien van de media valt terug te voeren op dit bredere maatschappelijke wantrouwen ten aanzien van instituties. Vergeleken met de invloed van opleidingsniveau, inkomen, geslacht, leeftijd en religiositeit heeft wantrouwen ten aanzien van andere instituties (hier: wetenschap, politiek en rechtsstaat) de grootste invloed. Zoveel zelfs dat alle overige mogelijke sociologische verschillen niet meer ter zake lijken te doen. Dit is compleet anders als we kijken naar de vraag of iedereen moet worden geïnformeerd over zaken van publiek belang: Institutioneel wantrouwen heeft veel minder greep op deze steun – en ook de andere factoren kunnen amper verklaren wie dit vooral steunt.

fig2

Wat moeten de media nu doen?

In het publieke debat zien we steeds dat maatschappelijke kritiek ten aanzien van instituties wordt begroet met institutionele paniek. Als blijkt dat het volk politici niet vertrouwt, dan slaan de politici op hol, en denken allemaal maatregelen te moeten nemen om het wantrouwen te beteugelen. Als blijkt dat er wantrouwen is ten aanzien van de rechtsstaat en de wetenschap, dan moet plots ook binnen deze instituties van alles anders. En als blijkt het volk de media niet vertrouwt, dan moet ineens ook alles anders. De vraag is of dit wel zo werkt. Zoals bovenstaande aantoont, is een gebrek aan vertrouwen ten aanzien van de media onderdeel van een groter, algemener wantrouwen ten aanzien van instituties, en dus niet verwijtbaar aan het disfunctioneren van één enkele institutie op zich, maar juist aan bredere sociologische processen als individualisering die toenemende mondigheid in de hand werkt, en detraditionalisering waardoor mensen standaard institutionele oplossingen niet zo voor de hand liggend meer vinden.

Advertentie.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.