Taalliefhebbers en taalnazi’s
Onlangs verscheen één van mijn columns onverwacht in de nieuwsbrief van ‘Onze Taal’. Onverwacht voor mij dan, gezien ik mij niet kan voorstellen dat de editor van de nieuwsbrief zich plotseling met grote ogen zat af te vragen waar die column van die enigszins arrogante roodharige griet vandaan kwam. Het directe gevolg van de publicatie van mijn column in deze nieuwsbrief was dat de gewoonlijk uitgestorven woestijn van de commentaar-sectie onder mijn columns plotseling vol zat met een behoorlijk eigenzinnige groep mensen: taalliefhebbers.
Ik ben gek op taalliefhebbers, misschien nog wel meer dan ik gek ben op taal. Taalliefhebbers schrijven geestige boeken over taal, beginnen Facebookpagina’s met grappige taalfouten en giechelen om het bord in de supermarkt met ‘pitloze witte duiven’ erop. Dit zijn leuke mensen.
Tegenover de taalliefhebber staat de taalnazi: de zelfbenoemde taalvirtuoos die overmatig let op taalfouten van anderen en deze met rode marker of scherpe tong corrigeert. 66% van de lezers van Onze Taal stemde overigens tegen het gebruik van dit woord, maar ik kan me er wel in vinden. Al is het alleen maar omdat wanneer er dan een trotse neonazi op je afkomt en verkondigt dat hij een nazi is, hij vervolgens moet gaan verduidelijken dat het hier gaat om de ‘33-’45-nazi, en niet om het type nazi dat apostrofs toevoegt aan uithangborden en met de ogen rolt wanneer iemand ‘hun hebben’ durft uit te spreken. Dat lijkt me irritant als Nazi. Maar dat terzijde.
Taalnazi’s dus. Taalnazi’s zijn ergens diep vanbinnen een taalliefhebber, maar hebben een soort fundamentalistische drang ontwikkeld om de heidense taalverloederaars op de brandstapel te gooien. Dit alles gebeurt natuurlijk in de heilige naam van het ABN. Je komt ze nogal eens tegen op de universiteit. Voel je gerust aangesproken. Dit zijn geen leuke mensen.
Ik was vroeger ook een taalnazi. Ik corrigeerde iedereen om mij heen wanneer ze ‘groter als’ of ‘hun hebben’ durfden uit te spreken en prees mijzelf om mijn perfecte gebruik van de vergrotende trap en het derde persoon meervoud. Inmiddels ben ik deze neiging tot het uitdrukken van mijn eigen superioriteit wel ontgroeid en kan ik weer ongestoord genieten van taal. Ik hoef niet langer krampachtig mijn eigen taal te controleren voor het geval ik een taalfout maak en een van mijn correctie-slachtoffers zijn kans schoon ziet om mij erop af te rekenen. Ik kan genieten van kleine grappige taalfoutjes, mijn schouders ophalen voor grotere en wanneer ik zelf een keer uit de bocht vlieg kan ik vanuit het diepst van mijn hart verkondigen: ‘ach, zever niet zo.’ Heerlijk.