Onderzoekers moeten meedenken met beleidsmakers
Om wetenschappelijke inzichten terug te zien in overheidsbeleid, moeten onderzoekers met beleidsmakers meedenken. Het gaat om onafhankelijkheid én afstemming over praktische zaken, blijkt uit promotieonderzoek van RIVM-onderzoeker Ingrid Hegger.
Overheidsbeleid gericht op de volksgezondheid moet worden gebaseerd op de laatste inzichten in de wetenschap, vinden ze bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM doet, in opdracht van de overheid, onafhankelijk onderzoek naar volksgezondheid, zorg, milieu en veiligheid. Ingrid Hegger, opgeleid als apotheker en werkzaam als senior onderzoeker bij het RIVM, zag echter al langer dat wetenschappelijke kennis vaak niet wordt gebruikt.
“Het is vaak teleurstellend om te zien wat er met onderzoek wordt gedaan,” zegt Hegger. “We geven antwoord op een vraag van de overheid, en dan wordt het niet gebruikt.” In 2011 startte Hegger met een promotieonderzoek naar de vraag hoe de bijdrage van wetenschap aan overheidsbeleid versterkt kan worden. Hegger ziet dat er verschillende modellen zijn om te verklaren hoe en wanneer kennis daadwerkelijk wordt gebruikt, en op welke manier ze kennisgebruik bevorderen of tegenwerken. Het rationele model veronderstelt dat kennis op specifieke momenten wordt gebruikt in de beleidsontwikkeling, en ziet wetenschap en beleidsontwikkeling als twee verschillende werelden. Het interactieve model houdt rekening met context, communicatie en interactie tussen onderzoekers en beleidsmakers, om de kloof tussen die beide te dichten. Hegger ging nog een stap verder en gebruikte het constructivistische model. In dit model wordt kennis gezien als het product van co-creatie in een sociaal proces, waarbij in informele setting wordt gezocht naar consensus.
Bewustwording
Het constructivistische model gebruikte Hegger om drie afgeronde projecten van het RIVM te onderzoeken. Daaruit destilleert ze acht belangrijke gebieden (zie kader onderin) waarop onderzoekers en beleidsmakers met elkaar moeten afstemmen om de kans te vergroten dat wetenschappelijke inzichten worden gebruikt in beleid. De consensusvorming en afstemming staan de onafhankelijkheid niet in de weg, maar vergroten de kans juist dat wetenschappelijke kennis daadwerkelijk wordt gebruikt. “Er moet interactie zijn met degene die de kennis gaat gebruiken,” zegt Hegger. En dat gaat verder dan een overleg of presentatie. Het is een continu proces. “Het is balanceren tussen onafhankelijk onderzoek doen en rekening houden met de opdrachtgever. Lastig is dat er geen recept voor te geven is, het gaat vooral om bewustwording.”
“Waarom wil men dit weten?”
Als bekend is wat de andere partij, in dit geval het ministerie, wil met een onderzoek, kan daarmee rekening worden gehouden. Dat begint bij het doel van het project. “Dit klinkt eenvoudig, maar er is vaak een verborgen vraag. Waarom wil men dit weten, wat is het eigenlijke doel?” Een onderzoek wordt soms alleen gedaan om aan de maatschappij te tonen dat ‘men er mee bezig is’, zegt Hegger. Dat inzicht kan teleurstellingen voorkomen. En zo is er meer om bij stil te staan, bijvoorbeeld de manier waarop resultaten worden gepresenteerd. Kennis kan traditioneel geleverd worden als vuistdik rapport, maar misschien komt het beter over als infographic of website. “Of denk aan timing. Onderzoek heeft een ander ritme en tijdsduur dan beleid. Belangrijk is dat je weet op welk moment iets beschikbaar moet zijn. Misschien moet je een tussenproduct leveren, zodat de juiste kennis op het juiste moment beschikbaar is.”
“Je moet hier continu mee bezig zijn”
Onderzoeksmethoden en begrippen zijn ook een onderwerp om over na te denken. “Wanneer is het onderzoek van voldoende kwaliteit?” Als een onderzoek een politiek onwenselijke uitkomst heeft, is kritiek makkelijk geleverd. De beleidsmaker kan stellen dat er een verkeerd peiljaar is gebruikt, of een te breed begrip. Door vooraf afstemming te bereiken, wordt die kritiek ondervangen. Erg belangrijk volgens Hegger is bovendien de zogenaamde verticale afstemming. In de hogere lagen van de organisatie, bij RIVM én overheid, moet men weten waar onderzoek naar wordt gedaan en welke kant het opgaat. Zodat iedereen daarop kan anticiperen.
Geen trucje
Heggers inzichten zijn vooral relevant voor de praktijk van alledag. Er zijn plannen om een ontwikkeld instrument voor bewustwording in te zetten en om een speciale cursus te organiseren. Vooral nodig is een fundamentele verandering. “Het is geen trucje dat je één keer leert. Je moet hier continu mee bezig zijn.” Niet pas achteraf, dan is het al te laat, maar vóór en vooral tijdens een project. “Het is soms lastig daar de tijd en aandacht voor te hebben, maar we proberen dat als organisatie wel voor elkaar te krijgen.”
In deze tijd, waarin veel belang wordt gehecht aan ‘valorisatie’, lijkt het managen van een onderzoeksproject onontbeerlijk: “Vroeger had je onderzoek 1.0. U vraagt, wij draaien. Je maakte je niet zo’n zorgen om wat ermee gebeurde. Daarna ontstond het besef dat opdrachtgevers iets willen. Nu gaat het om interactie. Wat wil de opdrachtgever, wat wil de maatschappij en hoe kunnen wij die context bij ons onderzoek betrekken?”Proefschrift: Research for Policy. A study on improving the contribution of scientific knowledge to evidence-informed health policy
Promovenda: Ingrid Hegger (1960) studeerde farmacie aan de Universiteit Leiden en behaalde haar beroepstitel als apotheker aan de Universiteit Utrecht. In 1988 begon ze bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waar ze sinds 1999 senior onderzoeker is. In 2011 begon ze daar met haar promotieonderzoek, waar ze september 2017 aan Tilburg University op promoveerde
Promotores: Hans van Oers en Jantine Schuit
Copromotor: Susan Janssen (RIVM)
Acht belangrijke gebieden voor afstemming
1. doel van het project;
2. taken en verantwoordelijkheden van betrokkenen;
3. kwaliteit van de onderzoeksmethode;
4. overlegstructuur van het project;
5. verticale afstemming binnen organisaties;
6. organisatorische omgeving van het project;
7. relevantie en timing van kennisproducten;
8. presentatie van de onderzoeksresultaten.