Flexstuderen maakt van de universiteit een snackautomaat
Een experiment kun je niet evalueren als het nog niet is afgelopen. Conclusies trekken is dan niet wijs. Nieuw beleid maken op basis van een lopend experiment is niets minder dan dom. Toch gaat dat gebeuren.
De Tweede Kamer nam vorige week een motie aan die de minister oproept flexstuderen voor iedereen mogelijk te maken. Bij flexstuderen betaal je als student per vak dat je haalt. Is een vak 6 studiepunten, dan betaal je een tiende deel van het jaarlijkse collegegeld plus een kleine opslag voor de administratieve kosten die flexstuderen met zich meebrengt. In Tilburg kan dat sinds 2017 bij een aantal studies. Studenten lopen daar nog niet echt warm voor. In het eerste jaar waren dat er volgens Univers 10, vorig jaar meldde ‘bijna geen student’ zich aan.
De afspraak was om van 2017 tot en met 2023 te experimenten en dan te kijken of het voor meer studenten mogelijk moet worden. Toch vindt een groot deel van de Tweede Kamer het nu al nodig om flexstuderen bij iedere studie mogelijk te maken. En vooropgesteld: er zijn studenten voor wie het onmogelijk is om alle studiepunten per jaar te halen. Denk aan topsporters, student-bestuurders, mantelzorgers, studenten met een onderneming of studenten die ziek zijn. Hen jarenlang de volle mep aan collegegeld vragen voor het volgen van enkele vakken per jaar is niets minder dan onbeschoft.
Het experiment is op sommige universiteiten echter voor iedere student toegankelijk. Dat is ook wat Kamerlid Dennis Wiersma (VVD), mede-indiener van de motie, in de toekomst wil. Hij wil af van de ‘one size fits all– mal,’ zegt hij. Nog los van de praktische problemen – stel je voor dat studenten vakken uit het tweede en derde bachelorjaar zelf mogen indelen en de groepsgroottes en het aantal docenten dat nodig is sterk gaan schommelen – zijn er principiële bezwaren tegen. Curricula zijn op een bepaalde manier ingericht: vakken en toetswijzen volgen elkaar op een logische manier op, of zijn juist met een reden gespreid. Flexstuderen fietst daar dwars doorheen.
Daarnaast doet flexstuderen onrecht aan de universiteit als academie waar je lid van bent, waar je ook buiten de colleges zaken leert en waarin ook een bijdrage van je als student wordt gevraagd. Of zoals de baas van Hogeschool Leiden het verwoordde: ‘Wie denkt dat een opleiding bestaat uit 240 studiepunten denkt dat je kunt leren zwemmen in een regenbui.’ Flexstuderen degradeert een universiteit tot een vliegtuigtuigmaatschappij die studenten zo snel mogelijk en zonder turbulentie naar de bestemming moet leiden – ‘Ik heb toch voor dit vak betaald!’.
(Dat laatste hoeft in deze maanden overigens geen nadeel te zijn. Koop een vliegtuig, noem de collegezaal een wachtruimte en hoppa, die anderhalve meter afstand mag overboord, maar dat terzijde.)
Flexstuderen is een goed plan, maar alleen voor studenten van wie we het redelijkerwijs niet kunnen verwachten dat ze alle vakken volgen. De universiteit moet niet verworden tot een snackautomaat waar je als student naar eigen inzicht iets kunt uitkiezen. Wie zijn studententijd zo inricht, heeft aan het einde een onvoldaan gevoel.