De introductieweek
Elke maand plaatst projectleider Academisch Erfgoed Pieter Siebers kenmerkende gebeurtenissen, personen, gebouwen of objecten in historisch perspectief. Deze keer: de introductieweek voor nieuwe studenten.

TIK-week 1989
De introductieweek zoals die eigenlijk op de agenda stond – voordat het coronavirus toesloeg – bestaat aan de Nederlandse universiteiten ruim vijftig jaar. Voor zover na te gaan werd de eerste volledige introductieweek in 1969 georganiseerd, in Groningen. Studenten organiseerden in de zogenoemde Kei-week activiteiten die als doel hadden de eerstejaars vertrouwd te maken met vooral de praktische en sociale aspecten van het studentenleven: op kamers, de kroeg in, de stad leren kennen, het verenigingsleven.
Daarbij werd er informatie verstrekt. Allerlei organisaties, instanties, verenigingen en belangengroeperingen probeerden de eerstejaars te overtuigen van hun nut en noodzaak met een verpletterende hoeveelheid folders, brochures, stencils en hebbedingetjes.
Tot 1969 had de introductie een heel ander, meer besloten en meer versnipperd karakter. De organisatie was in handen van gezelligheidsverenigingen, de corpora. In Tilburg waren dat TSC St. Olof – de oudste vereniging – en TSR Vidar, in 1961 opgericht als roeivereniging. Een wezenlijk deel van de introducties in die periode bestond in zekere zin uit een afscheid. Afscheid van de middelbare schoolperiode, waarin je als leerling van een eindexamenklas soms meende al heel wat voor te stellen.
De introductie bij een vereniging betekende echter een nieuw begin: als nederige eerstejaars (ook wel feut genoemd, van het Latijnse foetus) die door ouderejaars niet altijd even zachtzinnig vertrouwd werd gemaakt met de mores van het corps en het studentenleven. De introductieperiode was een rite de passage, vol beproevingen, uitdagingen en vernederingen als kaalscheren. Je werd zoals dat heette ontgroend, anonymus in de massa als je was, een nummer.

Introductie Olof 1969
Dat type introductie paste minder en minder bij de tijdgeest van de roerige jaren ’60 en ’70, die om meerdere redenen ook leidde tot herbezinning van het fenomeen introductie. Allereerst was een herziening noodzakelijk omdat veel nieuwe studenten niet uit een academisch milieu kwamen en dus allerminst vertrouwd waren met het fenomeen universiteit. Bovendien nam het aantal studenten enorm toe, vooral door de bevolkingsexplosie na WO II, zodat de introductie onvermijdelijk een massaler karakter kreeg – en dus om meer organisatie vroeg.
Daarbij was het einde in zicht van de gesloten, wat elitaire gemeenschap die de universiteiten tot dan toe waren. Door de ontwikkeling van massamedia kwam de wereld de instellingsmuren binnen. De studenten uit die dagen waren getuigen van ingrijpende gebeurtenissen en veranderingen in de wereld – de moord op president Kennedy, de Vietnamoorlog, de eerste reis naar de maan, de ontkerkelijking, de doorbraak van de popmuziek – met het festival in het Amerikaanse Woodstock als summum. Ook maakten we kennis met het fenomeen universiteitsbezettingen, in 1968 in Parijs en in 1969 in Tilburg, de eerste in Nederland.
Dat in een dergelijk tijdsgewricht de belangstelling voor de klassieke introductie daalde, moge duidelijk zijn. In Tilburg ontstond, net als in Groningen, een introductieweek voor alle studenten, de TIK-week genoemd (Tilburgse Introductie Kommissie). De organisatie was en is – net als in de dagen dat de verenigingen er nog verantwoordelijkheid voor droegen – in handen van studenten.
Het programma bevat sinds jaar en dag goeddeels de ingrediënten die je nog steeds aantreft in de moderne introductieweek. De informatie over de studie wordt gelardeerd met kennismaking met de studenten-, studie- en sportverenigingen, met de stad en de stedelijke cultuur.
De nieuwe tijdgeest weerspiegelt zich in het feit dat de introductieweek de Engelse naam Tilburg Orientation Program draagt, maar ook in een hang naar traditie, die vorm krijgt in de cantus, de massale samenhang. Op het programma staat steevast het Io Vivat, het Latijns studentenlied over gezondheid dat kennelijk niet gezongen kan worden zonder dat de drank rijkelijk vloeit.