‘Pure’ ellende: hoe Open Access ons afhankelijker maakt van grote uitgevers

‘Pure’ ellende: hoe Open Access ons afhankelijker maakt van grote uitgevers

Het is een publiek geheim dat de ambitie om onderzoek vrij toegankelijk te maken resulteert in een businessmodel. Commerciële uitgeverijen nemen de onderzoeksinfrastructuur van universiteiten over om gegevens over onderzoekers te verkopen aan diezelfde onderzoekers. Martijn van der Meer en Juliette Schaafsma luiden de noodklok.

Universiteiten zijn te afhankelijk van commerciële uitgevers
Beeld: Zhazhin Sergey / Shutterstock

Je moet wel onder een steen wonen om te missen dat er in Nederland een transitie naar een opener wetenschap lijkt plaats te vinden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit ambities om wetenschappelijke publicaties openbaar toegankelijk te maken. Tot recent kreeg je vaak enkel toegang tot een artikel via het universiteitsabonnement op wetenschappelijke tijdschriften. Wilde je over die betaalmuur heenstappen, dan moest je een paar tientjes betalen.

Een onwenselijke situatie: onderzoek dat gefinancierd wordt met publieke middelen bleek dankzij oppermachtige commerciële uitgevers niet toegankelijk voor het grotere publiek. Staatssecretaris Sander Dekker (VVD) besloot daarom in 2013 dat publiek gefinancierd onderzoek publiek beschikbaar zou moeten zijn. Inmiddels lijkt Open Access een no-brainer.

Ten minste, dat zou je denken. Want een groot deel van de wetenschappelijke tijdschriften is nog altijd eigendom van de uitzonderlijk winstgevende industrie van commerciële uitgeverijen. Zou een bedrijf als Elsevier zomaar een deel van de slordige 982 miljoen dollar winst per jaar (!) opofferen om wetenschap toegankelijker te maken? Niet echt, zo blijkt.

Deze uitgevers vinden in Open Access juist een nieuw businessmodel waarmee zij niet alleen veel geld kunnen verdienen maar waarmee zij ook nog eens, via de sluiproute van repositories zoals Pure, controle krijgen over de onderzoeksinfrastructuur van universiteiten.

De welwillende wetenschappers die — daartoe aangemoedigd door hun instelling — hun artikelen en gegevens op Pure zetten, spekken niet alleen de kas van Elsevier. Ze geven deze ook nog eens ongekende macht over de universiteit en over hun gegevens, met alle mogelijke gevolgen van dien.

Open Access via de gouden route: de belastingbetaler betaalt nog steeds dubbel

Wat is er aan de hand? Om onderzoek breed toegankelijk te maken, zijn er verschillende routes. Meest ideaal is de ‘diamanten’ route, waarbij onderzoekers publiceren in tijdschriften die geen geld vragen voor het publiceren en het lezen van artikelen. Dergelijke tijdschriften zijn echter schaars en kunnen vaak niet op tegen de reputatie van gevestigde high-impact-factor tijdschriften.

De ‘gouden’ route is dan een alternatief. Hierbij maken onderzoekers hun artikelen gratis toegankelijk tegen betaling van een niet geringe Article Processing Charge. Zo kost die toegankelijkheid voor een enkele publicatie in het prestigieuze tijdschrift Cell bijvoorbeeld 8,500 euro.

‘De belastingbetaler betaalt niet alleen voor het onderzoek, maar ook voor de publicatie van dat onderzoek’

Om dit soort bedragen het hoofd te kunnen bieden, sluiten universiteiten zogenaamde ‘read and publish’ deals met grote uitgeverijen. Daarin wordt een bedrag afgesproken waarvoor artikelen ook publiek toegankelijk worden, zonder dat Article Processing Charges betaald hoeven te worden of institutionele abonnementen afgesloten moeten worden.

Uitgevers zouden echter geen uitgevers zijn als ze geen maximum hadden bedongen op het aantal artikelen dat ‘gratis’ Open Access kan worden gepubliceerd. Wanneer dit quotum voor het einde van het jaar wordt bereikt – zoals nu het geval is met Springer Nature – dan moeten universiteiten hun eigen potjes aanspreken. Zo betaalt de belastingbetaler niet alleen voor het onderzoek zelf maar ook nog eens voor de publicatie van dat onderzoek.

De ‘groene route’ als uitweg of als opmaat naar meer commercie?

Een uitweg lijkt de zogenaamde ‘groene route’ naar Open Access te bieden. In 2015 nam de Tweede kamer een motie van Joost Taverne aan, die onderzoekers de mogelijkheid geeft om artikelen die met publieke middelen tot stand zijn gekomen na een ‘redelijke termijn’ weg te halen achter de betaalmuur en publiekelijk beschikbaar te maken. De VSNU  legde vast dat 6 maanden na publicatie redelijk is en dat het openbaar maken moet gebeuren via een instellingsarchief.

Instellingen kiezen zelf wat voor archief ze gebruiken. Sommige universiteiten gebruiken een database in eigen beheer, andere besteden dat uit aan een externe partij. Tilburg gebruikt bijvoorbeeld Pure voor het archiveren van publicaties. Dat lijkt een begrijpelijke keuze.

Pure maakt inzichtelijk wat er gepubliceerd wordt, waar, wanneer, en door wie. En via de ‘Fingerprint’ en ‘Research output’ functionaliteit is het ook nog eens mogelijk om, als je niet hecht aan het nieuwe ‘Erkennen en Waarderen’, een profiel te maken van de productiviteit van individuele onderzoekers.

Totdat je je realiseert dat Pure eigendom is van Elsevier. In 2012 nam het bedrijf de Deense startup ATIRA over, die Pure al een aantal jaar in de markt gezet had, en waarvan de gemaakte software met open armen werd ontvangen door universiteiten wereldwijd.

De fuik van Pure

En zo ontstaat een nogal tragikomisch beeld. Want of onderzoekers nu kiezen voor de door de universiteit aanbevolen ‘gouden’ Open Access route of de ‘groene’ Open Access route, Elsevier vaart er wel bij.  Zelfs als onderzoekers al hun artikelen in Pure via een groene route beschikbaar zouden maken, dan nog verdient het miljardenbedrijf daar fors aan. Sterker nog: op deze manier worden universiteiten zelfs afhankelijker van Elsevier.

En laat dat nu precies de bedoeling zijn. Elsevier is immers niet gek. De mogelijkheden van het internet, maar zeker ook het wereldwijde enthousiasme over Open Access maken duidelijk dat er in de toekomst steeds minder te verdienen valt aan het publiceren van wetenschappelijke artikelen.

En daarom neemt Elsevier steeds vaker bedrijven over die onderdelen van de onderzoekscyclus voor hun rekening nemen. Menig onderzoeker zal bekend zijn met Mendeley, ScienceDirect, Scopus, en SSRN Submissions/Revisions. Allemaal eigendom van Elsevier (zie ook de figuur).

Afbeelding uit: Chen, G., Posada, A., & Chan, L. 2019. Vertical Integration in Academic Publishing : Implications for Knowledge Inequality. In Chan, L., & Mounier, P. (Eds.), Connecting the Knowledge Commons — From Projects to Sustainable Infrastructure : The 22nd International Conference on Electronic Publishing – Revised Selected Papers. Marseille : OpenEdition Press. doi :10.4000/books.oep.9068

Bedenk eens hoeveel data van en over onderzoekers via al deze systemen verwerkt worden en wat een commercieel bedrijf daar mee kan doen. Elsevier zegt zelf bijvoorbeeld te willen bijdragen aan ‘evidence-led decisions’ als het om personeelsbeleid gaat door gebruik van hun SciVal ‘business intelligence’ software. Leidinggevenden zouden dan in de toekomst afhankelijk worden van de informatie die Elsevier beheert om bijvoorbeeld te beslissen wie wel of geen vast contract krijgt, of wie wel of niet bevorderd kan worden.

En dan is er nog het reële risico dat universiteiten zó sterk afhankelijk worden van commerciële partijen als Elsevier, dat die via een ‘vendor-lock-in’ strategie de prijzen van diensten als Pure ongecontroleerd kunnen opdrijven.

Dat is precies wat in de tweede helft van de twintigste eeuw gebeurde met de institutionele abonnementskosten. Ook toen lieten universiteiten en onderzoekers het onder hun neus gebeuren dat missie-gedreven tijdschriften werden opgekocht of verpulverd door winst-gedreven alternatieven.

Alternatieve scenario’s

Gelukkig zijn er alternatieve scenario’s mogelijk. Daarbij is het uitgangspunt dat wetenschappers zelf de controle over hun wetenschap blijven houden en dat publiek-gefinancierde universiteiten waarde-gedreven, democratische instituties zijn; geen publicatiefabrieken die de belangen van commerciële partijen dienen.

1) Om te beginnen is het niet meer van deze tijd om kwantitatieve profielen te maken en extern te communiceren als marketinginstrument via de ‘Fingerprint’- en ‘Research output’ functionaliteit op basis van data opgehaald via Pure. Om los te komen van de tentakels van een uitgeverij als Elsevier, zouden onderzoekers ervoor kunnen kiezen zelf hun data te verwijderen uit Pure en de administratie van onderzoeksoutput in eigen beheer te doen.

Nog beter zou het zijn als op instellingsniveau de ‘Fingerprint’- en  ‘research output’ optie in Pure uitgezet zou worden. De meeste andere Nederlandse universiteiten hebben dat al lang gedaan. Een goed alternatief voor een extern onderzoeksprofiel is het gebruiken van een ORCID. Deze is gekoppeld aan een ‘persistent identifier’, die  weer gekoppeld kan worden aan alle onderzoeksoutput van een onderzoeker. Het mooie van ORCID is dat de onderzoeker zelf de controle houdt én dat het gefinancierd wordt door de instellingen die niet door winst worden gedreven.

‘Het wordt tijd dat we een visie formuleren op een duurzame, onafhankelijke universiteit’

2) Waar het om publiceren gaat, heeft het de absolute voorkeur om te zorgen voor goede, missie-gedreven Open Access platforms die bekostigd worden door kennisinstellingen of de wetenschappelijke gemeenschap zelf. We mogen in Tilburg bijvoorbeeld apetrots zijn op onze eigen Open Access uitgeverij voor boeken. Hier is het publiceren en het gebruiken van al het materiaal kosteloos doordat de universiteit ervoor kiest dit financieel mogelijk te maken zonder inmenging van commerciële partijen.

Er bestaan ook soortgelijke Open Access tijdschriften. Het hangt van het vakgebied af of het mogelijk is om in dit soort ‘diamond open access’ tijdschriften te publiceren, maar het is een heilzame weg.

3) Als onderzoekers toch graag in tijdschriften willen publiceren van commerciële uitgeverijen, dan moet er nagedacht worden over een manier om artikelen die onder het Taverne amendement vallen te archiveren op een plek waarover de universiteit zelf de volledige controle heeft. Bijvoorbeeld door de database te hosten op de campus en onder eigen beheer. Zo hoeven we geen gebruik meer te maken van de database-functie van Pure.

4) Een radicalere stap zouden onderzoekers zelf kunnen zetten. Met het Taverne amendement onder de arm kunnen zij in theorie publicaties die eerder achter een betaalmuur verschenen toch publiceren in een publiek toegankelijk archief zoals HAL, Zenodo of Humanities Commons.

Dit is niet zonder risico, want er is geen jurisprudentie over het Taverne amendement en er bestaat een kans dat commerciële uitgeverijen een rechtszaak starten. Je kunt je echter afvragen of de mogelijke gevolgen van een wetenschappelijke gemeenschap onder controle van commerciële uitgeverijen het nemen van zo’n risico niet rechtvaardigen.

Bestuurlijke moed

Het zou kunnen dat de bestuurders van Tilburg University expliciet hebben besloten dat we voor bijna elk onderdeel van het onderzoeksproces afhankelijk moeten zijn van commerciële partijen. We vinden dat moeilijk voorstelbaar: dat scenario past niet bij een universiteit die zegt vooral ‘in betekenis’ te willen groeien.

We begrijpen best dat de gebruiksvriendelijke portals van commerciële partijen aantrekkelijk lijken en dat het ontwikkelen van alternatieven tijd en geld kost. Maar we vrezen ook dat het uitbesteden van vitale onderzoeksprocessen aan externe, winst-gedreven partijen voortkomt uit een gebrek aan visie op een duurzame, onafhankelijke universiteit. Het wordt tijd dat we die gaan formuleren en ernaar gaan handelen. Nu het nog kan.

Juliette Schaafsma is als hoogleraar verbonden aan het Department of Communication and Cognition. Martijn van der Meer is beleidsmedewerker onderzoek bij de Tilburg School of Humanities and Digital Sciences.

Advertentie.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.