Storm in een plas water
De scherpzinnigen onder u zullen het ongetwijfeld meegekregen hebben, maar het woei vorige week tamelijk hard. Suboptimale omstandigheden om de deur uit te gaan, maar het lot wilde dat ik om columninspiratie verlegen zat en de deadline met rasse schreden zag naderen. Op verhalenjacht dan maar. Om mijn creativiteit nog wat te kietelen zette ik voor komische doeleinden een hoed op en vertrok op avontuur.
Eenmaal buiten gekomen werd ik geconfronteerd met een leegte, die normaliter slechts voorbehouden is aan de diepste uren van de nacht. Al worstelend met een onzichtbare muur kwam ik uiteindelijk aan bij een vrijwel uitgestorven busstation, waar de takken, dakpannen, etensresten en verkeersborden me om de oren vlogen. Toen ik getroffen werd door een doosje vrije uitloopeieren koos ik ze voor mijn geld en besloot ik te schuilen in een windloos nisje.
Het was een klein nisje. Er was hooguit ruimte voor anderhalf persoon van gemiddelde omvang. Hetgeen een probleem opleverde daar er al een persoon stond die toch zeker voor driekwart van het gemiddelde door kon gaan. Tel daar mijn bovengemiddelde omvang bij op en u krijgt een ietwat knusse situatie.
‘Aangenaam’, begon ik, ‘hoe maakt u het?’. Het mannetje – dat mag je eigenlijk niet invullen, maar zijn naderende kaalheid gaf te denken – keek me wantrouwig aan. Doordat we nogal dicht op elkaar stonden en van een verschillende lengte waren, kostte het hem enige moeite om zijn gezicht richting het mijne te verheffen.
Na enig gewring rustte zijn kin op dusdanige wijze op mijn borstbeen dat hij omhoog in mijn ogen kon kijken, als een zoon naar zijn vader. ‘Dit is allemaal leuk en aardig, maar zonder mondkapje wil ik u toch vragen of u de anderhalve meter zou willen waarborgen.’
Ik verontschuldigde me en liet de man in z’n eentje wachten op een bus die nooit zou komen. Uiteindelijk kwam ik bij een brug aan waar de wind volledig vrij spel had. Als een animatie in een disneyfilm pikte de storm mijn hoed van mijn kruin en blies hem richting het kanaal.
Een sprint mocht niet baten. Verslagen moest ik toezien hoe mijn trots tergend langzaam het koude water in dwarrelde. Achter me hoorde ik een groepje pubers schaterlachen. ‘Even lachen voor op Dumpert meneer!’ Gedesillusioneerd en nog altijd om een verhaal verlegen, liep ik naar huis. Mooi zo’n dag, dacht ik, maar inspiratie komt niet zomaar aanwaaien.