Tanya
Negen jaar geleden reisde ik een maand met de trein door Rusland, van Sint-Petersburg naar Naushki, een station bij de Mongoolse grens. Het was als een reis door de tijd: van het tsaristische Sint-Petersburg naar het Moskou uit de Sovjettijd en een Siberisch eiland waar alle huizen nog van hout waren.

Het was een jaar voordat Poetin met de annexatie van de Krim zijn imperialistische ambities kracht bijzette, en een jaar voordat hij de relatie met Nederland op scherp zette door het neerhalen van de MH17. Daarvoor had hij zijn leger alleen nog ingezet in Georgië en Tsjetsjenië, oorlogen waarvoor men er niet eens aan dacht om extra journaals uit te zenden.
Voorafgaand aan die zomer stelde ik mij Russen voor als een nors en stug volk, maar al op de eerste avond werd ik overdonderd door hun hartelijkheid. Na een paar minuten gesproken te hebben met de hosteleigenaar stonden de wodka, ingevroren spek en ingelegde komkommer al op tafel. Een maand lang werd ik gevoerd, gereden en rondgeleid – afslaan was geen optie.
Een van de sympathiekste mensen die ik ontmoette was Tanya, een jonge hosteleigenares in Jekaterinenburg, de stad die de grens tussen Europa en Azië markeert. Het liefst wilde ze oneindig lang reizen, en tussen haar vakanties door runde ze in haar flatje een hostel. Zo sprak ze toch mensen van over de hele wereld.
Een gesprek over politiek leidde bij andere Russen meestal tot zwijgen, gestamel en ontwijkende antwoorden, maar bij haar niet. We spraken over Gorbatsjov (‘omgekocht door het Westen’), over Jeltsin (‘aardig mens, maar totaal incapabel’) en over de mensen die nu de macht hebben (‘een kleine groep ex-maffialeden. De ene helft is een schatrijke politicus, de andere helft een nog schatrijkere zakenman.’).
Toch had ze geen heimwee naar de Sovjettijd. ‘Als burger of als organisatie kon je niets veranderen. Het hele systeem zat muurvast.’ Nu kon ze tenminste een hostel runnen, en doen wat ze leuk vond. Ik moet de laatste dagen vaak aan Tanya denken. Aan haar idee dat ze iets kon veranderen, aan hoe ze in deze tijden een hostel moet runnen, aan de vraag of ze nog wel kan reizen.
De Russische dissidente schrijver Alexander Soltzjenitsyn, die jarenlang doorbracht in een Sovjetstrafkamp, schreef in zijn boek In de eerste cirkel een zin waarvan ik hoop dat zij, en vele andere jonge tegenstanders van de oorlog, er moed uit kunnen putten. Wellicht is het ook de verklaring voor de grote aantallen demonstranten die de laatste weken de straat op gaan.
Je bent alleen sterk voor zover je niet alles van mensen afneemt. Maar de persoon van wie je alles hebt afgenomen, is niet langer aan jou onderworpen, hij is weer vrij.