De spreekkamer van de psycholoog is niet langer een veilige ruimte
Data maakt soms meer kapot dan ons lief is, ziet columnist Tom Grosfeld. Zelfs in de geestelijke gezondheidszorg wordt inmiddels gevoelige data verzameld. ‘Leer studenten data science dat sommige zaken, zoals psychisch lijden, te complex en ongrijpbaar zijn om te kwantificeren.’
Bedrijven en bestuurders vinden het steeds belangrijker om de werkelijkheid in data te kunnen vangen. Tilburg University speelde daar vlot op in met de opening van de Jheronimus Academy of Data Science (JADS) in 2016, waar studenten ‘data science’ worden klaargestoomd voor onze datagedreven samenleving. En met succes: vrienden van me die data science gestudeerd hebben, werden ruim voor hun diploma in zicht was al bedolven onder aanbiedingen van grote bedrijven.
Ik moet vaak denken aan wat de Duits-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han – nooit vies van een stevige oneliner – in zijn boek Psychopolitiek (2015) schrijft, namelijk dat het geloof in het dataïsme optreedt met ‘de nadrukkelijkheid van een tweede verlichting’. Dat klinkt overdreven, maar is het niet. Natuurlijk: een deel van de werkelijkheid is te dataficeren. Maar een deel ook niet. Dat laatste lijken we in al ons enthousiasme te vergeten.
Ggz
Exemplarisch voor die mentaliteit is wat er momenteel gebeurt binnen de ggz. Sinds 1 juli is het voor behandelaren verplicht om vragenlijsten die gaan over zeer gevoelige sociale en mentale problemen, zoals zelfverwondingen, suïcidale gedachten en gedragsproblemen, te becijferen en delen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De gegevens worden vervolgens gepseudonimiseerd (en dus potentieel herleidbaar) in een algoritme gestopt.
De uitkomsten worden gedeeld met zorgverzekeraars, die op deze manier hopen te kunnen voorspellen hoeveel zorg met name ‘complexe’ patiënten nodig hebben. Door deze efficiëntieslag zouden de wachtlijsten inkrimpen.
Psychisch lijden kwantificeren
Dapper is het wel: psychisch lijden, onze mentale ruimte, de kern van wat ons raakt als mens, proberen te vangen in data. Er spreekt een soort onvermurwbaarheid uit. Alsof er binnen onze neoliberale, technocratische samenleving niet geaccepteerd kan worden dat wat er gebeurt binnen de geestelijke gezondheidszorg, in het bijzonder binnen de psychotherapeutische spreekkamer, niet meetbaar, maakbaar en beheersbaar is.
De complexiteit van ons onbewuste geestelijke leven, van ons lijden, van onze unieke menselijke levensgeschiedenissen, wordt samengebald in een bundeltje data.
Terwijl we uit onderzoek allang weten dat zoiets helemaal niet kan. Dezelfde methode is al uitgeprobeerd in Australië, Nieuw-Zeeland en Groot-Brittannië. Telkens met hetzelfde resultaat. De voorspellende waarde van het algoritme blijft ergens hangen rond de twintig procent.
Gevolgen
Intussen heeft dit blinde geloof in data serieuze gevolgen: de spreekkamer is niet langer een vrije, veilige ruimte voor patiënten. En psychologen en psychiaters worden geraakt in de kern van hun beroep: ze moeten het medisch beroepsgeheim doorbreken.
JADS is een instituut waar de universiteit trots op mag zijn. Maar ik denk dat het van fundamenteel belang is om studenten óók te leren dat niet elk maatschappelijk probleem met technologie bestreden hoeft te worden, en dat sommige zaken – psychisch lijden, bijvoorbeeld – te complex en ongrijpbaar zijn om te kwantificeren.
Doen we dat niet, zie ik data science eerder als gevaar dan als nuttig instrument voor de samenleving.
Tom Grosfeld is journalist en alumnus van Tilburg University.