Olof-voorzitter Tom Verdijk was actief in het verzet: ‘Het vaderland, dat zijn wij in verbondenheid’
In de oorlogsjaren zijn studenten actief geweest in het verzet. Tom Verdijk, voorzitter van Olof en redacteur van studentenblad Viking, ontpopte zich tot de spil van het Tilburgse studentenverzet. Ook bracht hij de wederopbouw van Brabant op gang.
![](https://universonline.nl/wp-content/uploads/2024/06/Een-deel-van-de-archiefcollectie-van-Tom-Verdijk.jpg)
Het komt geregeld voor dat Tilburg University documenten en papieren krijgt aangeboden van oud-hoogleraren en voormalige docenten. Vaak betreft het hun hooglerarenarchief of aantekeningen over of van hun publicaties. Het materiaal wordt uitgezocht en beschreven door de afdeling Academisch Erfgoed en vervolgens opgeborgen in het universiteitsarchief voor toekomstige onderzoekers.
Een ander voorbeeld is de wetenschappelijke bibliotheek die de universiteit verwierf van jhr. Frans Alting von Geusau, van 1965 tot 1998 hoogleraar Internationaal Recht in Tilburg. In 1967 stond hij tevens aan de wieg van het John. F. Kennedy-instituut aan de toenmalige Tilburgse hogeschool, dat zich specialiseerde in internationale vredesvraagstukken.
Van dit instituut, dat in 1987 werd opgeheven, bewaart de afdeling Academisch Erfgoed het archief. De geschonken wetenschappelijke publicaties van Alting von Geusau vormen daar een mooie aanvulling op. Binnenkort zal daarover een kleine tentoonstelling te zien zijn in de universiteitsbibliotheek.
Zeldzamer zijn de paperassen die door oud-studenten aan Tilburg University worden nagelaten. Zo ontving de afdeling Academisch Erfgoed afgelopen voorjaar een kleine collectie, bestaande uit brieven, notities, circulaires van de verzetskrant De Geus en enkele afleveringen van het Tilburgse studentenblad Viking, die afkomstig waren van Tom Verdijk. Zijn schoonzoon had de stukken aan ons nagelaten om er een goede bestemming voor te vinden. Verdijk was geen onbekende in de Brabantse bestuurlijke wereld vanaf het midden van de vorige eeuw.
Tom werd in 1920 geboren in een katholiek gezin en had na zijn middelbare school Rolduc, in 1939 gekozen om economie te gaan studeren in Tilburg aan wat toen nog de ‘R.K. Handelshoogeschool’ heette. In het najaar van 1940, de oorlog was al uitgebroken, trad Tom, onder meer samen met de latere bekende KVP-politicus Norbert Schmelzer, toe tot de redactie van Viking. Het blad werd een jaar later, op last van de Duitse bezetter, opgeheven.
In de tussentijd, in juni 1941, was Tom verkozen tot praeses van de Tilburgse studentenvereniging St. Olof. Het vijfkoppig bestuur (de senaat) van de vereniging werd enkele maanden later benaderd door de Leidse student Han van Gelder om deel te nemen aan de (illegale) interacademiale studentenverzetsorganisatie. Deze landelijke groep was de Nederlandse Studenten Federatie, die het studentenverzet coördineerde, opgevolgd, nadat de federatie, net als veel studentenverenigingen, door de Duitsers waren ontbonden.
De senaat stemde hiermee in en Tom vertegenwoordigde de Tilburgse studenten in de interacademiale studentenverzetsorganisatie, die bekend kwam te staan als de Raad van Negen. Het cijfer verwees naar de negen universiteits- en hogeschoolplaatsen in ons land: Amsterdam, Delft, Groningen, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, en Wageningen. De Raad van Negen vertegenwoordigde daarmee maar liefst 15.000 studenten.
Het frappante was dat met de ‘toelating’ van St. Olof tot de Raad van Negen het Tilburgse corps door de andere, veelal oudere, studentencorpora in ons land nu officieel werd erkend. Een stap die vóór de oorlog nog ondenkbaar was geweest.
De 23-jarige Tom stond niet alleen aan de basis hiervan, maar hij ontpopte zich ook tot de spil van het Tilburgse studentenverzet. Zo ontmoedigde hij actief studenten om de in maart 1943 door de bezetter ingestelde ‘loyaliteitsverklaring’ te ondertekenen. Hij wachtte de zogenaamde ‘spoorstudenten’ zelfs bij het station op om hen te overtuigen om de verklaring ter zijde te leggen. Blijkbaar met succes, want in Tilburg ondertekende slechts een handjevol studenten, het minste van alle studentensteden.
Inmiddels ondergedoken, zette hij het werk van St. Olof voort en correspondeerde hij met zowel andere onderduikers als met Tilburgse studenten die vanwege de Arbeitseinsatz in Duitsland te werk waren gesteld. Hierin toonde hij een grote sociale en pastorale bekommernis en steevast hanteerde hij daarbij het motto ‘Het vaderland, dat zijn wij in verbondenheid’.
Tegelijkertijd spoorde Tom zijn medestudenten aan om hun onderduikerstijd nuttig te gebruiken door te reflecteren op het wezenlijke en christelijke van het leven:
‘Toch zullen wij niet met de peukjes sigaretten naast ons kunnen afwachten of de Tommy’s uit de lucht komen vallen, maar zullen wij deze tijd actief moeten doorbrengen, er ons van bewust, dat wij krachtiger uit deze strijd tevoorschijn moeten komen. Daar wij hoofdzakelijk op ons zelf zijn aangewezen, betekent dit, dat wij onze eigen persoon in de diepte en breedte moeten uitbouwen. Zo zullen wij ook onder deze omstandigheden het best onze plicht tegenover ons land doen,’ schreef Tom in augustus 1943 aan collega-onderduikers.
Hiermee was hij schatplichtig aan professor Cobbenhagen, één van de grondleggers van de Tilburgse hogeschool, die in april 1943 uit het gijzelaarskamp Haaren was vrijgelaten. De sociaal bewogen Cobbenhagen verzorgde gedurende de oorlogsjaren pastorale rondzendbrieven aan Tilburgse studenten, waarin hij hun moed insprak, waarschuwde voor de Duitse verdeel-en-heerspolitiek en opriep om offers te brengen.
Nadat het Zuiden van ons land in september 1944 was bevrijd, trad Tom toe tot de Studentencontactgroep in bevrijd Nederlands Gebied. Deze groep coördineerde en herstelde de contacten tussen de studenten, zorgde voor hun registratie, zette een tijdelijke academie in Eindhoven op als overgangsinstelling, bood studentenhulp aan het bevrijde land aan, en gaf advies over de zuivering binnen de academische gemeenschap.
In één van zijn bewaarde notities stelde Tom voor om zij die vrijwillig de loyaliteitsverklaring hadden ondertekend en ‘daardoor de solidariteit van de Nederlandse studentenwereld hebben gebroken’ voortaan uit te sluiten van het universitaire leven. Ook diende hun ontvangen of nog te krijgen afstudeerbul vergezeld te gaan van het woord ‘getekend’. ‘Deze stempel kunnen zij dan ook naar hun inzichten verdedigen,’ zo vervolgde Tom.
Eveneens bewaard in de collectie is een ontwerp van de studentengemeenschap en de inrichting van het hoger onderwijs, hoe dat volgens Tom direct na de oorlog vorm diende te krijgen. Zo legde hij de nadruk op de combinatie van theoretische lessen en praktijkervaring, pleitte hij voor het afschaffen van het schoolse repetitorenstelsel, de invoering van een verplicht filosofie vak voor iedereen in de propedeusefase en wenste hij het recht te handhaven voor de student om al dan niet op de colleges te verschijnen.
Maar bovenal wenste Tom dat (christelijke) karaktervorming een grotere rol ging spelen op de hogescholen en universiteiten in ons land. Uit de aanvullende beschrijving daarvan wordt duidelijk dat Tom het stuk direct na de oorlog met de nodige vaderlandsliefde nog in het bloed heeft geschreven. Zo moesten de hoger onderwijsinstellingen naar voren brengen ‘de absoluut dienende taak van elke vakstudie en haar beoefenaars t.o.v. het Nederlandse volk’ en een ‘sterkere universitair medeleven van nationale gebeurtenissen’.
Inmiddels afgestudeerd in 1946, vroeg de Commissaris van de Koningin in Brabant Jan de Quay (de latere minister-president) Verdijk om directeur te worden van het Provinciaal Opbouworgaan in Tilburg om de wederopbouw én omvorming van Brabant tot industriële provincie op gang te helpen. Opmerkelijk was dat tijdens de oorlog de Tilburgse hoogleraar De Quay geregeld advies had ingewonnen bij de jonge student Verdijk over politieke kwesties.
Verdijks sociale agenda kenmerkte zijn directeurschap, later werd hij ook politiek actief voor de KVP. Toen hij van 1978 tot 1988 voorzitter was van de vereniging Ons Middelbaar Onderwijs sprak hij zich geregeld kritisch uit over het doorgevoerde marktdenken binnen het onderwijs en vroeg hij tegelijkertijd aandacht voor de levensbeschouwelijke taak van OMO als katholieke onderwijsvereniging.
Het zijn aandachtsgebieden die zijn terug te voeren tot zijn Tilburgse vorming aan de hogeschool tijdens de oorlogsjaren, waarvan de universiteit nu, in de vorm van archiefmateriaal, dus weer wat terug ontvangt.
Joep van Gennip is programma-manager Academisch Erfgoed van Tilburg University.