Wie voor Shell werkt, kan vragen verwachten
Hoe kan het dat consultancybureaus en advocatenkantoren zoveel talentvolle jongeren aan zich weten te binden? En waarom kijkt niemand daarvan op? ‘Misschien moeten we mensen die voor bedrijven als Shell, Meta en McKinsey werken met meer argwaan benaderen,’ schrijft Tom Grosfeld.

Ik raakte laatst met iemand in gesprek in de kroeg. Melige vent. We konden het goed vinden, hadden veel gemeenschappelijke interesses, leken een beetje op elkaar. Wel werkte hij voor Meta (Facebook, Instagram, Whatsapp), zei hij na een tijdje. Tja, zei hij toen hij mijn blik zag, mijn vrienden pesten me er ook mee. Ze vinden het maar niks.
Het is een beetje flauw om iemand af te schrijven op basis van zijn werkgever. Dat deed ik dan ook niet, ik zou zo weer een biertje met hem gaan drinken. Toch was ik blij dat het onderwerp ‘Meta’ blijkbaar een bepaalde weerstand bij zijn omgeving opriep (in ieder geval bij mij en bij zijn vrienden).
Ik moest aan dit voorval denken toen ik laatst op De Correspondent las over het boek De Bermudadriehoek van talent, geschreven door Simon van Teutem. Daarin vraagt hij zich af hoe het toch kan dat consultancybureaus, banken en advocatenkantoren (de Bermudadriehoek, dus) zoveel talentvolle jongeren aan zich weten te binden, en wat de samenleving daarmee verliest.
Neem McKinsey, een adviesbureau waaraan een hele reeks schandalen kleeft: van het actief bijstaan van dubieuze pharmaceutische bedrijven als Purdue Pharma (die een zeer verslavend middel tegen chronische pijn op de markt brachten waar honderdduizenden mensen aan overleden) tot het samenwerken met omstreden overheden (corrupte regeringen in Maleisië, Zuid-Afrika en Rusland) en olie- en tabaksfabrikanten.
Van Teutem sprak allerlei mensen die bij dit soort consultatiebureaus – of banken of zakelijke advocatenkantoren – werken. De gemene deler is dat ze in principe heus wel idealistisch zijn of willen bijdragen aan een betere wereld, maar dat ze deze bedrijven zien als een springplank naar een andere carrière. Ze zijn ervan overtuigd dat er ooit een moment komt waarop ze meer voor de maatschappij gaan betekenen, het roer gaan omgooien. Maar natuurlijk: dat moment wordt steeds uitgesteld tot het er nooit meer van komt. Voor je het weet werk je dertig jaar bij McKinsey of Meta.
Dat vormt een groot maatschappelijk probleem: deze bedrijven – die de samenleving vaak schaadden – trekken de grootste talenten en knapste koppen aan. Het is, in de woorden van Van Teutem, pure talentverspilling. Daarom is de tijd rijp, concludeert hij, voor ‘een nieuwe infrastructuur van talent, waarin de scherpste geesten worden aangemoedigd risico’s te nemen en maatschappelijk waardevol werk te verrichten.’
Maar hoe dat te bereiken? Misschien ligt de oplossing deels in het met meer argwaan benaderen van mensen die voor bedrijven als Shell, Meta, McKinsey en Blackstone (de huizenbelegger) werken. Het valt me op dat deze carrièrekeuzes in mijn kringen zelden tot gefronste wenkbrauwen leiden. Misschien moeten we daarom terug naar de sfeer van de jaren zestig, waar je destijds op feestjes beter verborgen kon houden dat je binnen de marketing werkte, omdat je anders weleens een stoel naar je hoofd geslingerd kon krijgen.
Misschien overdreven, maar ergens ook best sympathiek. Soms begint een betere wereld bij een rondvliegende stoel.