Esther Keymolen: ‘Aandacht voor technologie is er genoeg. Maar wat doet het met de mens?’
Elke maand vraagt Univers aan een wetenschapper wat hij of zij zou onderzoeken wanneer alles mogelijk is. Voldoende geld, voldoende tijd, geen restricties. Kortom: utopisch denken. Deze keer: Esther Keymolen, hoogleraar regulering en ethiek van digitale technologie en afdelingshoofd van TILT (Tilburg Institute for Law, Technology and Society).

Waar bent u momenteel mee bezig?
‘Omdat ik departementshoofd ben, is mijn onderzoekstijd héél beperkt. Ik ben vooral aan het vergaderen. De meeste aandacht gaat naar het CoSPIRIT-project, opgestart door Corien Prins, universiteitshoogleraar en voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR). In het kort houdt dat in dat we de wereld van de wetenschap dichter bij die van het beleid willen brengen.’
Hoe pakken jullie dat aan?
‘We richten ons op competentieontwikkeling van wetenschappers. Dus hoe kunnen ze hun werk op een vruchtbare manier naar de wereld van het beleid schuiven. Dat doen we bijvoorbeeld via een fellowship. Dan dompelen we jonge onderzoekers – die ook gewoon onderzoek blijven doen – onder in de praktijk, bijvoorbeeld bij de dienst analyse en onderzoek, die de Tweede Kamer en de Kamercommissies ondersteunt. Het is een soort stage: ze gaan echt hetzelfde werk doen als wat die beleidsmedewerkers daar doen.
‘Ook proberen we bestaand werk dat academisch gezien echt super goed is, maar tegelijkertijd de academische bubbel niet verlaat, niet in de beleidspraktijk terechtkomt, om te vormen naar een handzaam, goed te lezen, visueel aantrekkelijke publicatie. Ook een manier om wetenschap aan te leveren die op constructieve kan bijdragen aan beleidsontwikkeling.
‘Wat we ook gaan doen is een vak organiseren dat voor alle promovendi van de universiteit toegankelijk is. Daar kunnen ze werken aan die competenties. Niet alleen hoe je met je werk impact kan maken op het beleid, maar ook reflecteren op welke wetenschappelijke waarden je hebt, hoe je die vertaalt in dat beleidsveld, hoe je omgaat met politieke druk, waar de grens ligt tussen enerzijds wetenschappelijk accuraat zijn en anderzijds het vertalen van je werk op zo’n manier dat het voor de wereld van politiek en beleid ook bruikbaar is, enzovoorts. Dat vak zijn we nu aan het opzetten.’
Dat klinkt als een andere manier van denken.
‘Het motto van de universiteit is niet voor niets Understanding Society. Ik denk dat veel medewerkers intrinsiek gemotiveerd zijn om bij te dragen aan de maatschappij; aan goede beleidsvorming en aan een stevige democratie. Maar niet iedereen weet hoe ze in dat gat kunnen springen.’
Kunt u daar een utopische analyse op loslaten?
‘Met CoSPIRIT hoop ik dat we over een aantal jaar – zeg tussen de 2 en 4 – hebben bereikt dat de promovendi die hier werken zich gesterkt en bekrachtigd voelen om die stap naar de wereld van het beleid te zetten, dat ze het zelfvertrouwen en de instrumenten hebben om dat te doen, en dat ze positieve relaties onderhouden met beleidsmakers en publieke instellingen, dat ze prangende vragen kunnen beantwoorden.
‘En dat ook de buitenwereld weet: ja, bij Tilburg University, daar heb je mensen die in staat zijn om op een effectieve wijze die brug te slaan. En dat de waardering voor dit type wetenschapper is toegenomen. Het gaat niet alleen om academische output. Het is ook de taak van de universiteit om kennis te delen met de maatschappij. Dat past ook goed bij ons als universiteit, vind ik.’
En qua onderzoek?
‘Ik ben techniekfilosoof, ik ben gepromoveerd op de Duitse filosoof Helmuth Plessner. Hij typeert de mens als ‘van nature kunstmatig.’ In een tijd waarin technologie wel heel nadrukkelijk op de voorgrond treedt, met AI, met smartphoneverslavingen, is er volgens mij nood aan het opnieuw fundamenteel doordenken van wat de mens nou eigenlijk is.
‘Want aandacht voor technologie is er wel. Wat het is, wat het moet zijn, maar wat doet die technologie met ons als mens? Op welke manier verandert het ons? Dan kom je dus uit op een beetje een ouderwetse filosofische vraag, de vraag naar het Zijn, dus gericht op de mens: wat betekent het om mens te zijn? En wie willen wij zijn in relatie tot die veranderingen? Die (techno)filosofische vraag is naar mijn mening te veel naar de achtergrond verdwenen. Dus in een ideale situatie, waarin ik genoeg tijd had, zou ik die vraag graag opnieuw willen stellen.
‘Dat is best lastig, ook met zeeën van tijd. Want vanuit de wetenschap wordt best kritisch nagedacht over de rol van technologie en de gevolgen voor de samenleving, maar aan de andere kant is fundamenteel onderzoek aan de universiteit in een bepaalde natuurwetenschappelijke mal gegoten. Het draait vaak om empirisch, objectief, meetbaar en controleerbaar onderzoek. Daarnaast stellen subsidieverstrekkers vaak de eis dat je van te voren helder kan vastleggen wat de praktische meerwaarde ervan zal zijn, hoe stakeholders er gebruik van gaan maken, dus het impliciete idee is dat je empirisch, datagedreven onderzoek moet doen dat duidelijk wat oplevert en dat dát type onderzoek ‘goed’ onderzoek is.
‘Maar vanuit de filosofie leeft meer het idee dat er relevante vragen zijn die zich niet naar dat type onderzoek voegen. De vraag wie wij zijn als mens komt niet goed overeen met hoe onderzoek tegenwoordig wordt gedefinieerd. Ik wil die vraag helemaal niet louter empirisch onderzoeken. Of nu al te hoeven nadenken over impact. Dat kan wel, maar als ik dan toch utopisch mag denken, tja, dan maar weer eens een keer het ouderwets filosofische, fenomenologische onderzoek.’