Steungeld corona goed besteed in hoger onderwijs
Om de gevolgen van de corona-lockdown in het vervolgonderwijs en het onderzoek te verzachten, gaf het toenmalige kabinet 2,7 miljard euro aan steun. Dat geld is effectief ingezet, oordeelt demissionair minister Moes op basis van een eindevaluatie.

Bijna zes jaar geleden bereikte het coronavirus Nederland. Het onderwijs moest ineens geheel of gedeeltelijk online plaatsvinden. Studenten en onderzoekers liepen daardoor vertraging op en ook hun mentale welzijn kwam onder zware druk te staan.
Om daar wat aan te doen besloot het toenmalige kabinet in het voorjaar van 2021 om eenmalig 8,5 miljard euro te investeren via het ‘Nationaal Programma Onderwijs’ (NPO). Daarvan was 2,7 miljard bedoeld voor het mbo, het hoger onderwijs en onderzoekers in tijdelijke dienst.
Zo’n 1,1 miljard van dit bedrag werd ingezet om studenten financieel te ondersteunen, onder andere door het collegegeld voor het studiejaar 2021/2022 te halveren en het recht op een ov-kaart met een jaar te verlengen.
De rest van het geld ging naar de onderwijsinstellingen. Ze werden gecompenseerd voor het grotere aantal studenten in het eerste coronajaar: minder jongeren kozen toen namelijk voor een tussenjaar. Daarnaast konden ze het naar eigen inzicht inzetten om het onderwijs en onderzoek zo goed mogelijk gaande te houden en het welzijn van studenten te bevorderen.
Effectief
In opdracht van het ministerie van OCW is onderzocht in hoeverre de coronasteun effectief is geweest. In een brief aan de Tweede Kamer schrijft demissionair onderwijsminister Gouke Moes dat de investeringen hebben ‘bijgedragen aan het weer op koers brengen van studenten’ en dat veel wetenschappers zijn geholpen ‘om hun onderzoek in die moeilijke periode af te ronden’.
Moes baseert zich op onderzoek dat in zijn opdracht is uitgevoerd. De studievertraging door corona is inderdaad flink afgenomen, staat in het rapport. Ook is het mentale welzijn van studenten sinds 2022 aanzienlijk verbeterd. Het Trimbos Instituut kwam onlangs tot dezelfde conclusie.
Moes erkent dat het lastig is om precies vast te stellen hoe effectief de NPO-investeringen zijn geweest: een nulmeting ontbrak aan het begin van de coronacrisis. Bovendien voelden waarschijnlijk de meeste studenten zich vanzelf beter toen de lockdown voorbij was.
Kwetsbare studenten
Niet alles ging goed. Een deel van de studenten – vooral degenen die met zwaardere mentale problemen kampten – had eigenlijk wel hulp nodig, maar kreeg die niet, blijkt uit het onderzoek. Het ging om zo’n 15 procent in 2023. Moes benadrukt dat onderwijsinstellingen ook vóór de pandemie al moeite hadden om deze kwetsbare groep te bereiken.
Maar alles bij elkaar opgeteld is de minister positief over de steun aan studenten. ‘Hulp helpt echt’, schrijft hij aan de Tweede Kamer. Studenten die hulp kregen vielen bijna twee keer minder vaak uit dan studenten die niet werden bereikt.
Blijvende impact
Ook 9.200 wetenschappers in tijdelijke dienst, die vertraging opliepen door corona, kregen ondersteuning: ‘De wetenschap behield hiermee jonge onderzoekers die anders mogelijk waren uitgevallen of hun onderzoek niet hadden afgerond’, aldus Moes.
Volgens hem hebben de NPO-middelen een blijvende impact op het onderwijs gehad. Er is nu aanzienlijk meer aandacht gekomen voor het mentale welzijn van studenten, dat ‘sterk verweven is met hun motivatie en studievoortgang’.
Een ander positief effect is de verbeterde digitalisering van het onderwijs. Sinds de coronacrisis kunnen studenten die ziek zijn of om andere redenen niet in staat zijn om naar school te komen, toch onderwijs blijven volgen.
