Mijn oma ziet ze vliegen
Columnist Thomas Kaufmann bezoekt zijn oma die Alzheimer heeft, hallucineert en zich niet meer bewust is van de weerbarstige actualiteit. ‘Bij het afscheid bedankt ze me voor mijn komst en ik besluit te geloven dat ze helder was. Het was fijn dat ik er was.’

Mijn oma laten lachen, daar kom ik voor. Helaas is ze me te snel af. Bij binnenkomst houdt ze me prompt een (getekende) afbeelding van Jezus voor. ‘Is dat een vriend van jou?’ De theologische intrige achter deze vraag laat ik voor wat het is en wijt het maar aan de Alzheimer. ‘Ja, ik zag hem toevallig laatst nog lopen.’ In werkelijkheid is dit al even geleden.
De dakloze man die we dikwijls in gewaden door de straten zagen lopen en derhalve maar Jezus hebben gedoopt, heb ik al een poos niet gezien. De laatste keer dat ik hem zag was hij liefkozend een pak melk aan het strelen dat hij van een sympathieke voorbijganger had gekregen. De binnenstad van Tilburg doet in haar absurditeit niet onder voor de hersenspinsels van het dementerende brein.
‘Hang jij ook weleens in de lucht?’ Ik was nog aan het mijmeren over Jezus, terwijl mijn oma me van achter haar rollator vragend aankijkt. De verzorgers hebben me verteld dat ze de laatste tijd steeds vaker hallucineert dat er mensen ‘rondhangen’ in de lucht. Af en toe zwaait ze naar deze mensen, de luchtspiegeling zwaait niet altijd terug. Ik vraag me af of ik nog enige betekenis kan vinden die verscholen ligt achter de luchtmensen. Een fata morgana in de woestijn verschijnt immers ook enkel aan de dorstigen.
Dat mijn oma ze nu letterlijk ziet vliegen is ook taalkundig interessant. Het gebeurt niet vaak dat een spreekwoord zo letterlijk raakt aan de werkelijkheid. Het zou de ultieme grap zijn. Ik zet de koffie op tafel. ‘Wie ben jij ook alweer?’ Oké, het was geen grap. ‘Wie denk je dat ik ben?’ Stom, ik moet haar niet voor het blok zetten. Herkennen is al lastig genoeg, dat zit niet per se in taal. ‘Ik ben je kleinzoon, Thomas.’
Ze lijkt me niet helemaal te geloven, maar accepteert de situatie. Ik doe melk en suiker in haar koffie. ‘De zoon van Mien?’, probeert ze. Mien is een overleden zus. ‘Precies’, lieg ik terwijl ze melk en suiker zoekt om in haar koffie te doen.
Ik ga maar praten. Ik vertel haar dat ik mee heb gelopen in een protestmars in Tilburg. Dat het tegen femicide was. Ik weet wel dat ze het niet begrijpt, maar zolang ik aan het woord ben en nog geen reactie krijg, kunnen we allebei doen alsof ze het begrijpt. Een gevalletje Schrödingers Alzheimer.
Ik vertel dat het druk was, dat dat belangrijk is. Dat we leuzen gescandeerd hebben over het patriarchaat en ‘genoeg is genoeg’. Dat ik ook veel studenten(huizen) langs de kant van de weg heb zien staan, of uit het raam heb zien hangen. Dat me daar opviel dat de mannen anders reageerden dan de vrouwen.
Mijn oma kijkt me vrolijk aan. ‘Genoeg is genoeg’ neuriet ze. Een leus die je voor alles kan gebruiken. Ik vond dit ook ingewikkeld om te roepen tijdens de mars. Ik associeer ‘genoeg is genoeg’ op de een of andere manier met Wilders en vreemdelingenhaat. Het zou me niet verbazen als het vorige week ook massaal gescandeerd is tijdens ‘Elsfest’ op het Malieveld.
Even kijk ik mijn oma wantrouwend aan. Ze zou toch niet… Ik bedenk me dat mijn moeder een dikke dertig jaar geleden een onbekende Zwitser meenam uit Amerika en dat het commentaar van mijn oma zich beperkte tot mijn vaders kaalheid.
Het is tijd om te gaan lunchen, dus ik breng mijn oma weer naar haar afdeling. Bij het afscheid bedankt ze me voor mijn komst. Ze vond het fijn dat ik er was. Ik laat haar achter met Jezus, haar vliegende mannen en haar geneurie en besluit te geloven dat ze bij het afscheid helder was. Het was fijn dat ik er was.
Thomas Kaufmann is alumnus van Tilburg University.