‘Startersbeurs’ van Dijkgraaf leidt tot tweedeling onder wetenschappelijk personeel

‘Startersbeurs’ van Dijkgraaf leidt tot tweedeling onder wetenschappelijk personeel

De startersbeurzen die minister Dijkgraaf wil inzetten aan de universiteiten zijn alleen bedoeld voor nieuw aangestelde docenten. Dat leidt volgens David Peeters en Juliëtte Schaafsma tot een onwenselijke tweedeling onder wetenschappelijke medewerkers.

Beeld: Jason Goodman / Unsplash

Het lijkt een geweldige start van het academisch jaar. Universiteiten kunnen extra impulsen tegemoet zien, onder meer in de vorm van zogenaamde ‘startersbeurzen’. Daarmee krijgen alle nieuw aangestelde universitair docenten een starterspakket van maar liefst 300.000 euro. Dit bedrag kunnen zij naar eigen inzicht gebruiken om 80 procent van hun werktijd te besteden aan onderzoek, om een promovendus of postdoc aan te stellen of om onderzoeksfaciliteiten te bekostigen. Minister Robbert Dijkgraaf (Onderwijs, D66) stopt er jaarlijks 156 miljoen euro in gedurende een periode van tien jaar.

Prachtig dat de minister bereid is om, na jarenlange structurele onderfinanciering, extra middelen uit te trekken voor de universiteiten. Sinds 2000 nam de rijksbijdrage per student af met 25 procent terwijl het aantal studenten meer dan verdubbelde. Wetenschappers namen het oplopend tekort voor hun rekening, met als gevolg een onverantwoorde werkdruk en een onwenselijke groei van het aantal tijdelijke aanstellingen in verwoede pogingen het onderwijs in de lucht te houden. De langverwachte miljoeneninvestering dreigt echter uit te lopen op een jammerlijke mislukking.

Gevolg: minder solidariteit binnen vakgroepen en nog meer competitie

Meest pijnlijk is dat een startersbeurs leidt tot een onrechtvaardige achterstelling en verdere demotivatie van degenen die jarenlang de klappen hebben opgevangen: zij moeten toezien hoe hun nieuwe collega’s op een wel zeer willekeurige grond – de datum van hun indiensttreding – geld en kansen krijgen waarvan zij zelf alleen maar kunnen dromen. Het onvermijdelijke gevolg: minder solidariteit binnen vakgroepen en nog meer competitie. De zogenaamde stimuleringsbeurzen voor universitair (hoofd)docenten en hoogleraren die de minister ook in het vooruitzicht heeft gesteld, doen daar niets aan af: die vormen slechts een fractie van de startersbeurzen. Wie buiten de boot van de startersbeurzen valt, rest niets anders dan het schrijven van subsidieaanvragen, onvermijdelijk in de avonduren.

Tijdelijke contracten

En de startersbeurs leidt ook al niet tot een vermindering van de werkdruk of tot een einde aan de vele tijdelijke contracten. Als beginnend universitair docenten (inclusief zij die worden aangesteld via de zogenaamde ‘sectorplannen’ van de minister) ervoor kiezen om 80 procent van hun tijd aan onderzoek te besteden, dan moet hun onderwijs door anderen worden overgenomen: de aanwezige of nieuw te werven collega’s. Weer een universitair docent aanstellen ligt niet voor de hand want ook die kan zich met een startersbeurs ‘uitkopen’ uit het onderwijs. Wel voor de hand ligt dat meer docenten met een tijdelijk contract worden aangenomen, die vooral onderwijstaken krijgen. Als de gelukkigen van hun startersbeurs een promovendus of postdoc aanstellen, leidt dat tot nog meer gepromoveerden met weinig uitzicht op een vaste aanstelling.

Zo ontstaat een onwenselijke tweedeling, waarbij een selecte, nieuwe groep een goudgerande positie krijgt

Zo ontstaat een onwenselijke tweedeling, waarbij een selecte, nieuwe groep een goudgerande positie krijgt en de lasten worden gedragen door overbelaste collega’s of door tijdelijke docenten zonder perspectief. Voor die ondankbare taak werven, het wordt een hopeloze exercitie. Maar het kan ook gevolgen hebben voor de keuzen die universiteiten maken bij het aannemen van nieuwe universitair docenten zelf: het genereuze starterspakket leidt er met de mogelijkheden die het biedt toe dat zij de lat veel hoger zullen leggen.

Voor gepromoveerden met vooral onderwijservaring dreigt een dergelijke positie onbereikbaar te worden. Voor reeds vast aangestelde universitair docenten wordt het juist aantrekkelijk om massaal elders in het land te solliciteren: de enige manier om alsnog in aanmerking te komen voor een startersbeurs. De consequenties van een dergelijke carrousel zijn niet te overzien.

Zucht van verlichting

Het leek zo mooi, toen minister Dijkgraaf bekendmaakte werk te willen maken van de noodzakelijke en achterstallige investeringen in het hoger onderwijs: een zucht van verlichting ging door de academische gemeenschap. Inmiddels zijn de zorgen over zijn plannen groot. Dijkgraaf is daarop gewezen en heeft nog wat gesleuteld, maar niet met effect. Een minister die de rug recht houdt bij kritiek, dat zou je elders wensen.

Het zou dieptreurig zijn als de voorgenomen investeringen hun doel missen en vooral tot nieuwe problemen leiden. En dat terwijl het alternatief voor de hand ligt: het beschikbare geld voor de starters- en stimuleringsbeurzen verdelen over alle wetenschappelijke stafleden in de vorm van een persoonlijk onderzoeksbudget. Dan bepalen zij zelf hoe de werkdruk het beste kan worden verminderd en hoe de onderzoekstijd kan worden vergroot, ook in samenwerking en samenspraak met collega’s. Dat is een echte, rechtvaardige en structurele oplossing.

David Peeters is universitair hoofddocent en voorzitter van de Young Academy aan Tilburg University en Juliëtte Schaafsma is TiU-hoogleraar Humanities and Digital Sciences. Deze opinie verscheen eerder in NRC.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.