Suzanne van der Beek: ‘Mijn onderzoek zou ik samen met kinderen willen doen’

Suzanne van der Beek: ‘Mijn onderzoek zou ik samen met kinderen willen doen’

Elke maand vraagt Univers aan een wetenschapper wat hij of zij zou onderzoeken wanneer alles mogelijk is. Voldoende geld, voldoende tijd, geen restricties. Kortom: utopisch denken. Deze keer: jeugdliteratuurwetenschapper Suzanne van der Beek (TSHD).

Suzanne van der Beek. Beeld Bendegúz Ken Bonecz

U bent literatuurwetenschapper met een focus op het klimaat. Was het een bewuste keuze om die twee velden te verenigen?

‘Ik vind jeugdliteratuur gewoon heel boeiend. En klimaatverandering houdt me bezig, het maakt me angstig, vooral. Dus is het fijn om me daar via de wetenschap op te kunnen storten. Ik zet mijn angst om in iets concreets, ik heb het gevoel een constructieve bijdrage te leveren.’ 

Wat doet u voor onderzoek? 

‘Ik kijk naar hoe de positie van kinderen in de context van klimaatverandering wordt verbeeld in jeugdliteratuur en kinderboeken. Binnen het maatschappelijke verhaal over klimaatverandering hebben we kinderen een prominente plek gegeven. Zij zijn het die waarschijnlijk vervelende dingen gaan meemaken, de gevolgen van klimaatverandering gaan ondervinden. Tegelijkertijd gaan ze het ook voor ons oplossen, het zijn de Greta Thunbergs, ze beschikken over veel veerkracht en creativiteit, zeggen we. 

‘Enerzijds krijgen kinderen dus een belangrijke positie toebedeeld in het verhaal over het klimaat, anderzijds vinden volwassen auteurs het moeilijk om in boeken de juiste literaire verhalen over het klimaat aan kinderen te vertellen.’

Wat missen die verhalen dan?

‘Boeken voor jonge kinderen zijn vaak gericht op duurzaam leven. Wat kun je zelf doen om je ecologische voetafdruk te verkleinen, bijvoorbeeld. Boeken voor jongeren zijn meestal dystopisch: de aarde is verwoest door een natuurramp. Alles daartussen blijft vaak onbesproken. 

‘We zijn momenteel bezig met een project over klimaatrouw. Uit onderzoek blijkt dat klimaatverandering veel zware emoties oproept bij jongeren, zoals hopeloosheid, angst, verdriet en boosheid. Maar die emoties en gevoelens worden nauwelijks besproken in de jeugdliteratuur.

‘Wij zijn daarom benieuwd tegen welke grenzen auteurs aanlopen. Wat voor verhalen willen ze vertellen? Wat maakt het lastig? Waar liggen wél mogelijkheden? Met als doel: er samen voor zorgen dat er allerlei soorten verhalen over klimaatveranderingen aan kinderen worden verteld.’

Het is altijd lekker om hier een bruggetje te kunnen maken naar het utopische denken, maar dat lukt me deze keer niet. Toch: hierbij de uitnodiging om die kant op te bewegen. 

‘Als literatuurwetenschapper ben je in principe altijd als buitenstaander, als volwassene, ook, aan het bestuderen hoe kinderen leven en denken. Maar ik zou graag samen met kinderen verhalen willen vertellen over hoe verdrietig ze zijn, of hoe boos of hopeloos ze zich voelen. Misschien kunnen we dan rouwrituelen opzetten waarmee we die gevoelens samen kunnen doorwerken. Dat zijn zaken die je bijna niet van de grond krijgt.’ 

Waarom niet?

‘Nou, ethische commissies, om te beginnen, die er natuurlijk met een goede reden zijn. Het is ook niet mijn utopie om kinderen verdrietig te maken. Maar wel om te verkennen hoe we zulke emoties, die we vaak als negatief bestempelen, meer ruimte kunnen geven. 

‘In het verlengde daarvan: het lijkt me waardevol wanneer ik niet de onderzoeksvraag zou opstellen en het onderzoek opzet – en dus überhaupt bepaal welke vragen wel of niet beantwoord gaan worden -, maar wanneer kinderen zelf onderzoeker kunnen zijn, dus onderzoek mogen doen naar hun eigen cultuur en naar de gevoelens die spelen bij hun leeftijdsgenoten. 

‘Dan krijg je co-creatie, participatief onderzoek. Dat wordt soms al wel met volwassenen gedaan en héél soms met kinderen, dat je elkaar bijvoorbeeld interviewt, samen onderzoeksvragen opzet, et cetera, maar je valt bijna altijd terug in de rol van onderzoeker en participant. De observeerder en de geobserveerde.’

U wilt dat doorvoeren tot het punt dat u en het kind elkaars gelijke zijn? 

‘Ja, misschien moet je wel een kind-collega kunnen aanstellen die ook echt opgeleid wordt, kan meedenken, bij vergaderingen aanwezig is, een eigen bureautje heeft.’

Wat zou de meerwaarde daarvan zijn?

‘Kinderen zijn dan niet langer een groep die enkel passief onderdeel uitmaakt van onderzoek. Ze krijgen een stem, worden gehoord, kunnen tegenspraak bieden. En meer vanuit wetenschappelijk standpunt: als volwassenen hebben we zulke specifieke ideeën over wie kinderen zijn en zouden moeten zijn, en die ideeën sturen welke vragen we stellen, welke projecten we uitvoeren. We zitten in een bubbel. Kinderen zouden voor ons kunnen checken of onze ideeën wel genoeg overeenkomen met de werkelijkheid.’ 

Dus de kinderen naar de universiteit halen…

‘Of andersom! Dat wij een poos naar school gaan. Onderdeel worden van de gesprekken die ze daar met elkaar voeren, opgenomen worden in hun kinderwereld, in hun kindertaal, in het kindermedialandschap. Om dichter bij elkaar te komen.’ 

Ik zou zeggen: rol maar uit.

‘Het kent veel praktische implicaties. Zelfs als niemand ‘nee’ zou zeggen, zou ik niet weten hoe ik het moet opzetten. En meer fundamenteel: wat we zien als wetenschappelijke kennis is heel tekstgeoriënteerd en abstract. Er zit een bepaalde onrechtvaardigheid in het idee dat sommige kennis geaccepteerd wordt als waardevol en andere kennis, bijvoorbeeld van kinderen, die vaak heel speels, direct en belichaamd is, makkelijk terzijde wordt geschoven.’ 

‘En waarom zou de wetenschappelijke output altijd een peer-reviewed paper moeten zijn? Waarom niet een spel dat we observeren? Een toneelstuk? Ik denk dat dat ons, in sommige gevallen, in staat stelt om dieper na te denken. Sommige kennis is nu eenmaal beter over te dragen via een ritueel, een gedicht, een spel. Het zou waanzinnig zijn als dat binnen de universiteit zou kunnen.’

Advertentie.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.