Tilburg, een stad waar iedereen meetelt? Het straatbeeld laat iets anders zien

Tilburg, een stad waar iedereen meetelt? Het straatbeeld laat iets anders zien

Tilburg wil een inclusieve stad zijn, waar iedereen meedoet. Klinkt goed, maar tussen droom en daad staat de rauwe realiteit van de straat. Waar liggen de grenzen van inclusiviteit? En is het streven ernaar wel zinvol?

Jacky slentert tussen het winkelend publiek in het centrum. De verwarde man vraagt mensen dagelijks om een centje. Beeld: Ton Toemen

Wie de trappen afloopt naar de parkeergarage op het Pieter Vreedeplein, ziet vanzelf de hangende lichtreclames waarop vriendelijke gezichten je verwelkomen. Smile, je bent in Tilburg staat erop. Overdag en aan het begin van de avond is het druk in de garage. Mensen parkeren er hun auto om te gaan winkelen, een filmpje te pakken, of een restaurant of café te bezoeken.

Maar wie zijn wekker vroeg zet en de garage aan het einde van de nacht bezoekt, krijgt een heel ander beeld te zien. Arbeidsmigranten slapen op de koude betonvloer. Om hen heen plastic zakken met daarin de schaarse bezittingen. Als het dag wordt vertrekken ze, op weg naar hun werk. Smile, je bent in Tilburg – geldt dat ook voor hen?

Tilburg wil, net zoals veel andere Nederlandse steden, inclusief zijn. In de Beleidsnota Inclusie uit 2021 van de gemeente staat het onomwonden: ‘Tilburg wil een inclusieve stad zijn, met gezonde en gelukkige inwoners.’ En: ‘Een stad waar iedereen zich thuis voelt, mee kan doen, zich veilig voelt en kan bijdragen naar vermogen.’

In het startpakket voor de Tilburgse raadsperiode 2022-2026 valt te lezen dat de uitgangspunten van deze notitie zijn vertaald in ‘acties en interventies’. Zo wordt er een anti-discriminatie agenda opgesteld, is er aandacht voor straatintimidatie en worden via de subsidieregeling Dialoog en Inclusie activiteiten gefinancierd die de dialoog in de stad bevorderen.

Allemaal work in progress, over de effectiviteit van de maatregelen kan nog niet geoordeeld worden, maar het is duidelijk dat de gemeente Tilburg inclusiviteit actief wil aanjagen. En niet alleen de gemeente: ook bij veel bedrijven en bij maatschappelijke en culturele organisaties is het een veelgebruikte term.

En toch. Je hoeft niet eens de trappen af te dalen naar de parkeergarage op het Pieter Vreedeplein om tegen de rafelranden van het inclusiviteitsideaal aan te lopen. Een wandeling door de stad volstaat.

Poolse migranten en arme Nederlanders verzamelen plastic flesjes en blikjes voor het statiegeld. Daklozen zwerven door de winkelstraat en vragen om geld. En hoe zit het met de schoonmakers op het station die hun karretje voor zich uit duwen? Of met de verkeersregelaars die het verkeer zo goed mogelijk langs opengebroken straten geleiden, daarbij de geïrriteerde blikken van automobilisten negerend? Zij hebben werk, maar voelen ze zich ook daadwerkelijk omarmd door de stad, behoren zij tot de ‘gezonde en gelukkige inwoners’?

Een van de daklozen die je zomaar in Tilburg tegen het lijf kan lopen is de 52-jarige Werner. Hij is verslaafd geboren en werd al snel na zijn geboorte afgestaan aan een weeshuis. Door zijn pleegvader werd hij stelselmatig mishandeld. ‘Mijn pleegouders vonden dat ik van alles mankeerde en omdat ze die gedachte hadden, ging het ook fout,’ vertelt Werner.

Nadat Werner op zijn 23e op zichzelf ging wonen, wist hij een tijdje in zijn eigen onderhoud te voorzien met verschillende fabrieksbaantjes. Trauma’s, een psychose en verslavingen zorgen ervoor dat hij uiteindelijk op straat terechtkomt.

Trappenhuis naar de parkeergarage op het Pieter Vreedeplein. Beeld: Ton Toemen

Werner leidt nu al jarenlang een zwervend bestaan. Hij zat verschillende keren vast en bouwde een crimineel verleden op. Ook nu zit Werner vast, in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Als hij op vrije voeten komt, wacht de straat hem weer op. Goed geholpen is hij nooit, vindt Werner. Welkom was hij nergens. Hij is vooral opgejaagd en opgepakt.

Meer kwetsbare mensen

‘Inclusie betekent dat we elkaar accepteren, respecteren en openstaan voor de ander zoals die is. Door inclusie voorkomen we isolatie en afzondering van elkaar,’ aldus de beleidsnota. Het klinkt veelbelovend, maar het blijft allemaal zo moeilijk voorstelbaar. Is inclusie een magische toverstaf die mensen – simsalabim – samenbrengt? En passen mensen als Werner dan ook in dat plaatje? Of is het vooral een modewoord dat over twintig jaar stof hapt in het museum en waar we besmuikt om lachen? Ach, inclusie, zó 2024.

Waar hebben we het over als we het over inclusiviteit hebben? De term kan niet los worden gezien van een ander begrip: diversiteit. Dit laatste is een realiteit, het tastbare gevolg van een multiculturele en geïndividualiseerde wereld. Inclusiviteit is de bevestiging van de diverse realiteit, de bewuste keuze om de veelkleurige maatschappij te omarmen en ervoor te zorgen dat niemand buiten de boot valt. Of zoals de Beleidsnota Inclusie het stelt: ‘Door inclusie gaat diversiteit pas werken en verrijken we de samenleving door het benutten van verschillende inzichten en invalshoeken.’

Toch lijkt het erop dat inclusiviteit iets moet compenseren, een breuk moet herstellen. Want waarom vormt die diverse wereld geen geheel, en waarom willen beleidsmakers die samenhang – in varietate concordia – zo graag tot stand brengen? De hang naar inclusiviteit lijkt niet los te staan van de teloorgang van de verzorgingsstaat.

Promovenda Wilma Numans werpt in haar proefschrift Doing the right things right. An insider’s perspective on vulnerability een blik op de ‘kwetsbaren’ in de maatschappij. Mensen die niet tegemoet kunnen komen aan het ideaal van de zelfredzame burger dat is komen bovendrijven met de invoering van de participatiemaatschappij.

Om de zorg betaalbaar te houden is Nederland het afgelopen decennium veranderd van verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij. Zorg werd meer op gemeentelijk niveau neergelegd, dichter bij de burger.

‘Hoeveel inclusie kunnen we opbrengen en verdragen? Is de cocaïne-dealende straatcrimineel net zo welkom als de GroenLinks-stemmende vrijwilliger in het buurthuis?’

Dat vraagt iets van gemeentes en lokale zorginstanties, die met minder geld sociale zekerheid moesten bieden, maar ook iets van de burger. Burgers moeten volgens het participatie-ideaal meer zelfredzaam worden en ‘dienen hun eigen kwetsbaarheden aan te pakken en op te lossen.’

In de praktijk blijkt dat voor veel mensen een onrealistische opgave. ‘Ondanks de goede bedoelingen van de overheid en haar streven naar een inclusieve samenleving,’ schrijft Numans, ‘blijkt uit onderzoek en de feitelijke cijfers dat het tegendeel de realiteit is: sinds de introductie van de participatiesamenleving is het aantal ‘kwetsbare mensen’ niet afgenomen.’

Het streven naar inclusie lijkt daarmee een beetje op het plakken van pleisters op de plek waar ooit een sterk en beschermend verband zat. Numans benadrukt dat het ‘insiderperspectief’ ontbreekt bij de vormgeving van sociaal beleid. We praten graag over de mensen die meegenomen moeten worden, maar we praten niet mét ze.

Praktijk en theorie sluiten dus niet goed op elkaar aan. Daarmee dreigt de inclusieve samenleving vooral een papieren realiteit te worden. Een ideaal dat floreert in documenten, beleidsstukken en notities, maar op straat al snel verandert in een vis op het droge.

Of: daar vooral symbolisch gestalte krijgt. Het regenboogzebrapad, het slavernijmonument, een openbare discussieavond: goedbedoelde gestes die het aanzicht van de openbare ruimte ongetwijfeld verrijken. Maar of ze ook écht bijdragen aan het verminderen van structurele ongelijkheid en sociale samenhang bevorderen?

Dakloze Werner zoekt een slaapplaats voor de nacht. Beeld: Ton Toemen

Daar komt bij dat inclusie altijd makkelijker te verbeelden lijkt langs de lijnen van seksualiteit, gender en racisme dan langs klassiek sociaaleconomische lijnen. Het is zoeken naar het standbeeld of de parade voor de werkeloze, de Poolse migrant aan de lopende band, de eenzaam achtergebleven oudere, de draaideurcrimineel. Wat je doet afvragen of de kerk van inclusiviteit toch niet stiekem een deurbeleid heeft.

Hoeveel inclusie kunnen we opbrengen en verdragen? Is de cocaïne dealende straatcrimineel net zo welkom als de GroenLinks-stemmende vrijwilliger in het buurthuis? Ontvangen we een conservatieve mannelijke Waalse migrant van vijftig met dezelfde open armen als een jonge progressieve Marokkaanse vrouw?

Eén huis waar iedereen welkom is, is dat wel bewoonbaar? Zoals de Nederlandse schrijver Arnon Grunberg noteerde in een column over diversiteit voor de VPRO: ‘Het is logisch dat in een katholieke kerk de protestanten ondervertegenwoordigd of zelfs geheel afwezig zijn.’

Met beide benen in de wijk

Wie inclusie blijvend wil laten werken, moet zich voortdurend onder de mensen begeven. Dat is de ervaring van sociaal werker Shirley van den Broek. Voor de maatschappelijke welzijnsorganisatie Contour de Twern is zij actief in de wijk De Hasselt. Daar wonen mensen uit veel verschillende culturen die het financieel vaak zwaar hebben. Een typische wijk voor een stad als Tilburg, waar het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering met 5,7 procent nog altijd boven het landelijk gemiddelde van 4,7 procent ligt.

Wat Van den Broek, zelf kind van Indonesische migranten, opvalt: bewoners weten de weg naar de gemeente vaak niet te vinden en vice versa. ‘Veel bewoners van deze wijk zijn het Nederlands niet goed machtig,’ vertelt ze in wijkcentrum De Poorten, ondergebracht in een verbouwde kerk. En dat geldt zowel voor gezinnen met een migratieachtergrond als voor Tilburgse gezinnen. ‘Ze kennen de weg naar de gemeente of andere hulpinstanties niet, en daar komt bij dat die vaak communiceren in een taal die voor veel bewoners te moeilijk is. Daardoor haken ze af, of worden ze zelfs angstig. Wat als ik om hulp vraag maar iets niet correct invul, word ik dan gestraft?’

Schaamte weerhoudt ook veel inwoners ervan om hulp te vragen. ‘In veel culturen is het een schande wanneer je als man je gezin niet kan onderhouden,’ weet Van den Broek. ‘En is het taboe dat de vrouw voor het inkomen zorgt.’ Het gevolg: isolatie, vaak resulterend in alcoholisme, huiselijk geweld en schuldenproblematiek. Achter de voorgevels van de huizen in De Hasselt schuilt veel verborgen leed.

‘Het leed aan de onderkant van de samenleving houdt zich niet aan een negen tot vijf-mentaliteit’

Een eenvoudige oplossing is er niet. Maar wie wil helpen, zegt Van den Broek, moet de wijk in. De mensen leren kennen, het vertrouwen winnen. Zoiets kost tijd, vraagt om een grote persoonlijke investering, om een uitvoerige kennis van culturele gewoontes en verschillen. Waar het ook om vraagt: de acceptatie van die culturele verschillen, de wil om mensen te helpen die misschien wel heel andere normen en waarden hanteren dan jij.

Allemaal zaken die moeilijk te faciliteren zijn via kortstondige inclusie-projecten, waarschuwt Van den Broek. ‘Die zijn goed bedoeld en helpen natuurlijk wel iets. Maar er staat altijd een bepaalde tijd voor en een beperkt budget, gebonden aan strikte voorwaarden. En als het project voorbij is, wat dan?’

Het leed aan de onderkant van de samenleving houdt zich niet aan een negen tot vijf-mentaliteit, wil Van den Broek maar zeggen.

Niet iedereen is heilig

Iemand die dit als geen ander weet, is Hülya Özdemir, stiefdochter van de inmiddels overleden Pater Poels, die arme Tilburgers jarenlang op zijn fiets van gratis brood voorzag. Namens stichting Broodnodig organiseert zij de gratis uitgave van voedsel en kleren aan armen en daklozen. Dit gebeurt vanuit gebouw ‘De Pollepel’ aan het Wilhelminapark, een park waar zich van oudsher veel verslaafden ophouden en waar ook de 52-jarige Werner vaak te vinden is.

Dagelijks, behalve op zondag, verzamelt zich ’s middags bij de poort van het gebouw een groep van zo’n honderd tot tweehonderd behoeftigen. Op het binnenplein staan kraampjes opgesteld in een cirkel, waar voedsel wordt uitgedeeld. Van yoghurt tot groentes, van roze koeken tot brood. Ook krijgt iedereen een beker soep en mag er gesnuffeld worden tussen de stapels kleding.

Niemand hoeft te bewijzen dat hij of zij arm is, wat bij de voedselbanken wel het geval is. Wie komt, die krijgt. En de groep die langs de kraampjes schuifelt is opmerkelijk divers: bejaarde Tilburgers, Poolse migranten, alleenstaande moeders, verslaafden, zwervers, en dat in alle talen en kleuren. Met gevoel voor ironie zou je kunnen zeggen: de groep die buiten de inclusieve samenleving valt is diverser dan de groep die erbij hoort.

Stichting BroodNodig deelt gratis eten uit aan daklozen en minima. Beeld: Ton Toemen

Volgens Özdemir hoeft dat niet te verbazen. ‘Inclusie is de acceptatie en tolerantie van falen,’ zegt ze stellig. ‘Van het verschil, van wat buiten de lijntjes en kaders valt.’ Om daaraan toe te voegen: ‘Inclusief denken is jezelf openstellen voor wat je niet kent en zelfs niet begrijpt.’ En juist daar ontbreekt het volgens haar aan op lokaal en landelijk niveau. Inclusiviteit is teveel een spreadsheetbeleid waar lang niet iedereen inpast.

‘Kijk naar de mensen die hier komen,’ zegt ze. ‘Niet iedereen is heilig. Maar als je eenmaal een paar krasjes op je naam hebt staan, wordt het een stuk moeilijker om nog geaccepteerd te worden. Hier bij De Pollepel is echt iedereen welkom en wordt er aan iedereen gegeven, het maakt niet uit wie je bent of wat je doet.’

De voedseluitgave, die dagelijks zo’n twee uur in beslag neemt, verloopt trouwens in alle rust en beschaafdheid. ‘We hebben hier eigenlijk nooit gedoe,’ lacht een vrijwilliger die achter een krat met bakken mozzarella staat. ‘We behandelen elkaar gewoon als mensen.’

Laat diversiteit divers zijn

Even terug naar de basis. Inclusiviteit hangt onlosmakelijk samen met diversiteit. Het wil diversiteit niet alleen bewust omarmen, maar het ook ‘laten werken’, en het zelfs versterken. Daarvoor moet het verschil geaccepteerd worden. Een wat vreemd verlangen, want tegelijkertijd vreest de samenleving polarisatie, kritiek en debat.

Je kunt geen krant openslaan zonder ergens de waarschuwing te lezen dat het land gevaarlijk aan het verharden is. Respecteert inclusiviteit het verschil, of wil het juist de plooien gladstrijken? En verwijst het de groepen die zich niet laten gladstrijken naar de marges van de samenleving?

Paul Frissen, emeritus hoogleraar bestuurskunde aan Tilburg University, houdt zich bezig met het analyseren van de moderne staat. In zijn laatste boek De integrale staat werpt hij een kritische blik op de hang naar eenheid van de staat. Niet voor niets heeft zijn boek de veelzeggende ondertitel Kritiek van de samenhang meegekregen.

‘Inclusie is de vijand van het verschil, niet de viering ervan’

Volgens Frissen is de weg naar de hel geplaveid met goede bedoelingen. Modern overheidsbeleid wordt volgens hem gekenmerkt door een integrale aanpak die samenhang moet aanbrengen in een versplinterde maatschappij. Er moet verbonden worden, verschillende groepen moeten samenkomen.

Maar de wereld, betoogt Frissen, is nu eenmaal fundamenteel gebroken. En democratie bestaat juist bij de notie van verschil. Pogingen tot het aanbrengen van samenhang leiden al snel tot praktijken van normalisering en totalisering. One size fits all.

Hetzelfde geldt voor inclusie, dat volgens de hoogleraar juist haaks staat op diversiteit, in plaats van het te vervolmaken. Het ideaal van inclusie kan zelfs ‘schadelijk’ worden, meent Frissen, ‘als het beleid wordt, met criteria, categorieën en stelsels.’ Waar het dan ook toe leidt: een grote en dure bureaucratie met eindeloos veel papierwerk.

Poolse migranten rapen statiegeld flessen en blikjes van de straat. Beeld: Ton Toemen

Waar Frissen een probleem mee heeft: inclusie wordt altijd vanuit een bepaald gezichtspunt georganiseerd. ‘Het is nooit neutraal maar altijd politiek-ideologisch geladen.’ Tegelijk wordt het wel voorgesteld alsof inclusiviteit een universele waarde is: goed voor iedereen. En wie daar anders over denkt, tsja, die moet wellicht zijn of haar denken wat aanpassen, totdat het kwartje valt. ‘Inclusie sluit juist uit,’ concludeert Frissen. Het is de vijand van het verschil, niet de viering ervan.

Het is niet aan de staat om beleid te maken naar eigen opvattingen van het goede leven, vindt Frissen. ‘Als het om de staat gaat, zie ik sowieso liever smalle begrippen in plaats van containerbegrippen zoals inclusie.’

Laat de wereld divers zijn, betoogt Frissen. Als voorbeeld noemt hij voormalig Feyenoord-aanvoerder Orkun Kökcü. De voetballer kwam in opspraak toen hij weigerde om de regenboogband te dragen vanwege zijn religieuze overtuiging. ‘Kökcu belichaamde diversiteit, de armband inclusie,’ lacht Frissen.

De juiste hulp

Ook bij Frissen ontstaat het beeld dat inclusie, wanneer het van bovenaf over de maatschappij wordt uitgerold, niet het gewenste effect heeft. Meer nog: inclusie is er, in weerwil van haar eigen voornemen, niet voor iedereen. Ze creëert haar eigen outsiders. Je moet al over bepaalde privileges beschikken, wil je opgenomen worden in het ideale inclusie-plaatje. Dat begint al met een goede taalbeheersing en een zekere vertrouwdheid met de overheid.

Voor de migranten die overnachten op de koude vloer van de Pieter Vreedeplein-garage blijft inclusie in ieder geval een ver-van-hun-bed-show. Hen rest weinig anders dan iedere ochtend weer aan de slag te gaan in de hoop dat het leven ooit beter wordt.

En Werner? Hij droomt ervan dat hij niet terug de straat op hoeft als zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichting eindigt. Voor eens in zijn leven zou hij, zoals hij zelf zegt, ‘op de juiste manier geholpen willen worden.’ Door een kleine kamer, een studio, toegewezen te krijgen. ‘Het enige wat ik hoop is dat mensen mij een beetje geluk gunnen.’

Expositie

Dit essay is geschreven voor de foto-expositie ‘De inclusieve stad’. Deze is te bezichtigen in de ruimte naast de aula in het Cobbenhagengebouw van Tilburg University.

De foto’s zijn gemaakt door Ton Toemen. Zijn beelden geven een impressie waar we anno 2024 staan als het gaat om inclusie en diversiteit in Tilburg.

Sinds zijn afstuderen in 1993 aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag, is Ton Toemen werkzaam als fotograaf. Zijn werk is gepubliceerd in tal van kranten en tijdschriften, waaronder Trouw, De Volkskrant, NRC, Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, De Morgen, Financial Times, National Geographic en Univers.

Het essay is geschreven door Bart Smout, hoofdredacteur van Univers, het onafhankelijke nieuwsmedium van Tilburg University.

De realisatie van dit project en tentoonstelling werd mede mogelijk gemaakt door: Kunstloc Brabant, Makersfonds Tilburg, NVF Fonds, Tilburg University, Univers

Advertentie.

Bekijk meer recent nieuws

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Blijf op de hoogte. Meld je aan voor de nieuwsbrief van Univers.