Wetenschappelijke publicaties voortaan opgeslagen in databank DSpace
Publicaties van Tilburgse onderzoekers worden voortaan bewaard in de open source-databank DSpace. Hiermee zet de universiteit een volgende stap richting open science en vermindert ze haar afhankelijkheid van partijen als Elsevier. Toch blijft de universiteit voorlopig commerciële software gebruiken.

De keuze voor de open source-applicatie DSpace komt niet uit de lucht vallen. Ruim twee jaar geleden waarschuwde hoogleraar Juliëtte Schaafsma al in Univers dat universiteiten te afhankelijk zijn van commerciële uitgevers. Door de open access-beweging, die wetenschappelijke publicaties gratis toegankelijk maakt voor een breed publiek, verdienen uitgeverijen als Elsevier minder aan publicaties. Dus ontwikkelen ze nieuwe verdienmodellen.
Schaafsma wees erop dat universitaire software zoals onderzoekregistratiesysteem Pure in handen is van commerciële uitgeverijen, die volgens haar geld kunnen verdienen aan het verzamelen en verhandelen van data over het lees- en downloadgedrag van onderzoekers. Daarom pleitte de hoogleraar voor een snelle breuk met commerciële partijen.
Betere archivering en versiebeheer
Het begin van die breuk is er nu. Sinds 3 februari gebruikt Tilburg University DSpace als institutionele opslagplaats. Volgens Daan Rutten, hoofd Library Office en Research Support Team, functioneert DSpace als een ‘digitaal depot’ waarin alle bestanden en gegevens van wetenschappelijke publicaties bewaard worden.
Open Science
Open Science is een beweging die pleit voor een transparantere en meer toegankelijke onderzoekspraktijk. Dit betekent dat publicaties, data, software en andere vormen van wetenschappelijke informatie zo vroeg mogelijk worden gedeeld.
Naast het verminderen van afhankelijkheid van commerciële partijen speelde ook functionaliteit een grote rol bij deze keuze. Waar Pure vooral bedoeld is om publicaties te vinden en te downloaden, biedt DSpace de mogelijkheid om meerdere versies langdurig te beheren en archiveren. Dit sluit goed aan bij de open science-principes van de universiteit en is doorslaggevend geweest in de keuze voor DSpace, aldus Rutten.
Niet één partij
Maar de universiteit is nog niet van commerciële partijen af. Onderzoekers voeren hun werk nog steeds in Pure in, waarna de informatie automatisch wordt overgezet naar DSpace. Functioneel beheerders Frank Diepmaat en Maarten Leenders speken over ‘een eerste stap om minder afhankelijk te worden van grote commerciële uitgevers.’
Schaafsma is blij dat haar oproep is opgepakt, al vindt ze de keuze om Pure te behouden ‘zeer te betreuren’. Ze hoopt dat de universiteit in ‘de nabije toekomst’ Pure volledig zal loslaten. Schaafsma: ‘Ik denk dat universiteiten de handen ineen moeten slaan om van grote commerciële dataslurpers af te komen, door zelf bijvoorbeeld alternatieven te ontwikkelen. Dat is in deze tijd urgenter dan ooit.’
Alternatieven
Of Tilburg University op termijn volledig afscheid neemt van Pure, is nog onzeker. Rutten: ‘We willen als universiteit minder afhankelijk zijn van commerciële partijen, maar het belangrijkste is nu dat onze data niet meer bij één commercieel systeem liggen. Daarnaast hebben we software als Pure nodig om onze wetenschappelijke publicaties vindbaar te maken.’ Rutten spreekt de hoop uit dat open source alternatieven in een volgende aanbestedingsronde overtuigend genoeg zijn om de overstap te maken.
Ook Diepmaat en Leenders benadrukken dat alternatieven nog in de kinderschoenen staan. Uiteindelijk zou DSpace Pure helemaal kunnen vervangen, maar volgens de functioneel beheerders mist de software nog de nodige functionaliteiten. Omdat de toepassing voor doorontwikkeling afhankelijk is van een groep niet-commerciële ontwikkelaars, kan er minder goed ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen.
Zelf software ontwikkelen, zoals Schaafsma voorstelt, is volgens de functioneel beheerders ook niet zo makkelijk: ‘Dit vraagt om aanzienlijke software-ontwikkelcapaciteit, iets waar universiteiten de laatste jaren vanwege bezuinigingen steeds minder over beschikken. We zijn daardoor extra afhankelijk geworden van commerciële partijen die dit wel in huis hebben.’