Mijn vriendin (2)
Mijn nieuwe vriendin is tuinarchitect. Toen wij laatst op een zonnige dag bij mij op het terras zaten, merkte zij op dat mijn tuin er nogal verwaarloosd en verwilderd bij lag. Sinds ik hier ben komen wonen, ruim tien jaar geleden, is er inderdaad weinig meer aan de tuin gedaan. Andere dingen hadden voortdurend voorrang, al zou ik zo gauw niet meer weten welke; ook was het dikwijls slecht weer geweest, wist ik mij te herinneren. Gevolg was dat wij thans uitzagen op een woud van metershoge brandnetels, innig verstrengelde planten en struiken, wurgende klimop, woekerende kruipers en sluipers. Een wilde paringsdans van vegetatie. Overal korstmossen en schimmels en onkruid en gras. Aan lianen slingerden apen. Een krokodil gleed het water in, op zoek naar prooi.
Dit kon zo niet langer. Resoluut pakte mijn vriendin een kapmes uit haar handtas (“altijd handig voor onderweg”) en begon zich een weg te hakken door de uitbundige flora. Ik volgde haar met een grote verzameling nauwelijks gebruikt tuingereedschap – aan sommige stukken gereedschap hing nog het prijskaartje, als herinnering aan lang vervlogen tijden toen de mensen nog met guldens betaalden. Alras werd er gehakt en geharkt, geknipt en geknot, gesnoeid en gesneden, ook in mijn vingers. Tijdens onze cultiverende werkzaamheden stuitten wij geheel onverwacht op een groep Afrikaantjes. Die werden meteen weggeschoffeld. Dit had niets met discriminatie te maken; mijn vriendin had gewoon een hekel aan deze planten. Ik had overigens de indruk dat dat voor bloemdragende planten in het algemeen gold, en ook voor alle andere planten.
Noest werkten wij verder, steeds verder drongen wij door in de wildernis. En toen kwamen wij ineens bij een pad. Wat vreemd – een pad, midden in de jungle! Het diertje was duidelijk verdwaald. Een pad die de weg kwijt is, grapte mijn vriendin, die over een groot gevoel voor humor bleek te beschikken, iets wat mij tot dan toe was ontgaan. Ook ontdekten we een groot aantal leegstaande slakkenhuizen. Excargots, riep mijn vriendin, en opnieuw schaterden we het uit. Wat hadden wij een pret. Genoeg gelachen, er moest gewerkt worden. En wij zwoegden voort, uur na uur, en hielden ons in leven met knolgewassen, zwammen en kleine reptielen. We vonden ook nog een dode Duitser. Toen zijn we maar opgehouden. Bovendien was de groenbak vol.