De eerstejaars
Buiten striemt de eerste herfstregen tegen de beslagen ruiten. Een vallend gordijn van water. Binnen, in de openbare bibliotheek, is het bedompt en warm. In een hoek zit een eerstejaars student. Hij komt hier om te studeren.
Nou ja, studeren. Meestal is het meer een vorm van wortel schieten. Als een zak hooi hangt hij in zijn stoel. Wallen onder de ogen.
De eerstejaars tuurt naar zijn handen. Afgekloven nagels met rafelige lijntjes eelt. Roerloos rusten ze op het toetsenbord van zijn laptop. Met zijn duim drukt hij enkele keren op de spatiebalk. De cursor hobbelt gelaten naar rechts.
Naast hem ligt een opengeslagen wetboek, vuistdik. De eerstejaars draait zijn hoofd en staart naar de letters, de woorden en de zinnen, tot ze voor zijn ogen beginnen te dansen. Ze veranderen in kronkelige lijntjes, die langzaam over zijn netvlies naar beneden glijden. Hij blijft ze volgen tot er sterretjes voor zijn ogen dwarrelen.
Dan vermant de eerstejaars zich, knipperend met zijn ogen. Achteroverleunend kijkt hij op zijn mobiel. Half vier. Uit zijn tas haalt hij een pak koekjes. Knappertjes van Verkade. Even alles vergeten. De teleurstelling doven. Hij peutert de verpakking open. Met zijn tong breekt hij het koekje en verpulvert het tussen zijn tanden. Uitermate smaakvol.
Hij neemt een royale pauze. Dan steekt hij een tweede koekje in zijn mond. Traag kauwend. Zo tikken de minuten voorbij. De knappertjes knopen de tijd aan elkaar.
Dan gebeurt het. Hij knikkebolt. Een hazenslaapje. Daar kun je maar beter aan toegeven, als riet dat meebuigt met de wind. Een kameleon van de geest, dat is deze eerstejaars. Van de ene vorm van vegeteren springt hij zo over op de andere. Hij klapt het wetboek dicht. Met gesloten ogen legt hij eerst zijn handen en daarna het hoofd erop te rusten. Even geen gedachten.
“Slapen,” mompelt de eerstejaars, terwijl buiten de regen nog een tandje bijzet, “dat moet ook gebeuren.”